15-11-1944: De razzia ontsnapt (1)

18 November 2018, 09:10 uur
112
mainImage
Digitaal Dagblad
Afbeelding is niet meer beschikbaar

Het is volgend jaar (2019) 75 jaar geleden dat Rotterdamse jongemannen door de Duitse bezetters uit hun huizen en ouderlijke huizen werden gehaald voor transport naar Duitsland. Ze moesten er werken. De gebeurtenis is de geschiedenis ingegaan onder de naam: de razzia. Twee dagen lang stroopten de Duitsers met de geweren in de aanslag de wijken af en veroorzaakten schrik en chaos. Het komend jaar zullen we er uitgebreid op terugblikken. Vandaag het eerste verhaal over een opgepakte Rotterdammer, die er vervolgens tussenuit piepte. Linke soep, maar hij gokte het. Zijn zoon vertelt.

door Jim Postma

Het bevel van de Duitse Wehrmacht hing in vluchtschriften op zowat  alle Rotterdamse hoeken en straten: ‘’Alle mannen in de leeftijd van 17 tot en met 40 jaar moesten zich melden voor de ‘Arbeidsinzet.’’ Voor de meesten betekende dit op transport naar Duitsland, alleen wisten velen van de betrokkenen dit nog niet. Het grijze pamflet met inktzwarte letters eindigde met: ‘’Op hen, die pogen te ontvluchten of weerstand te bieden, zal worden geschoten.’’

En daar stond hij dan met zijn twee meter lengte en met zijn armen in de lucht in totaal 2/12 meter lang letterlijk voor paal. Tegen een lantaarnpaal aan met drie geweren op hem gericht. Met daarachter drie grimmige Duitse soldaten. De kalender wees op die dag 15 november 1944 aan. Reeds enkele dagen nadat de razzia in Rotterdam op 11 november officieel was begonnen. Mijn oude heer Teunis Wietze Postma (toen 27 jaar oud) was als een van de weinigen wel op de vlucht geslagen. Nu, voor dit ‘vuurpeloton’, dacht hij dat zijn laatste uur geslagen had.

Maar de ‘voorzienigheid’ bleek hem voorlopig genadig. Anders had ik zijn verhaal nooit hier kunnen vertellen. Nu, dus achteraf gelukkig, kon hij lullen als brugman. In zijn beste Duits bracht hij het er toen stamelend uit: ‘Aber meine arme mutter, meine arme mutter, dort, is sehr krank!...’’

Hij was inderdaad op een steenworp afstand verwijderd van het huisadres van zijn moeder: Nel Postma in de Grondherenstraat 56 in Charlois, recht tegenover de Waalhaven.

In werkelijkheid was hij vanuit zijn woonhuis in de Verboomstraat, eveneens in Rotterdam-Zuid, in de duisternis gevlucht. Via sluiproutes door tuinen en heggen. Hij wilde zich gaan verschuilen op een zolderkamertje bij zijn moeder. Met als voornaamste motief dat mijn moeder Maria Catherina reeds maandenlang zwanger was van mijn oudste broer. En dat hij haar niet in de steek wilde laten in die donkere bange dagen.

Alles potdicht

Dagen daarvoor waren middels zo’n acht duizend Duitse soldaten haast alle belangrijke straten, bruggen en tunnels in de stad grondig afgesloten. Of zoals een van de betrokken jongemannen het later als ooggetuige verwoordde: ‘’Om 9 uur werd er geschreeuwd via luidsprekers, dat we naar buiten moesten komen. Op de straat ontmoette ik toen al de jongeren uit de buurt. Nergens een oudere burger te zien. Alles potdicht en op slot. Overal soldaten. Overal mitrailleurs, met manschappen, die ook handgranaten bij zich hadden.’’

Tijdens mijn vaders’ pleidooi voor zijn leven ging een van de Duitse soldaten controleren of het aangegeven adres inderdaad van zijn moeder was. Zodoende redde hij zich van een waarschijnlijke wisse dood via zijn briljante leugentje om bestwil. In plaats van de kogel werd hij nu onmiddellijk afgevoerd naar de rijnhaken. Enkele lagen daar nog te wachten in de Waalhaven voor het zoveelste mensentransport naar nazi-Duitsland.

In de schepen zaten op dat moment nog duizenden andere Rotterdammers. Enkele uren later werd het sein voor de afvaart gegeven. Met enkele honderden huilende en krijsende vrouwen aan de kaden. ‘’Van het al reeds weinige voedsel gooiden zij hun mannen pakjes brood na. De meesten daarvan kwamen in het water terecht’’, aldus het naoorlogse verslag van mijn vader. Met nog de beruchte Rotterdamse Hongerwinter in aantocht.

Tweede poging

Maar inmiddels terug in die tijd, voer zijn schip als eerste tussenstop richting Amsterdam. Intussen zat mijn oude heer daar te broeden op een tweede ontsnappingspoging. Hij wilde zich in eerste instantie overboord laten vallen. Maar het snel stromende ijskoude water, zijn lange dikke winterjas en zijn ‘zware dienstkistjes’ maat 54, verhinderde die spontane gedachte. Het werd een tijdelijk uitstel. ‘’Want’’, zo had hij zich stellig voorgenomen, ‘’mijn kans komt nog wel.’’

En inderdaad toen de schuit eenmaal tijdelijk lag afgemeerd in de Amsterdamse haven gooide hij zich als een geboren acteur met zijn kop en al tegen een metalen scheepsbalk. Met bloed en schaafwonden aan zijn voorhoofd begon hij als een waanzinnige te schreeuwen en te keer te gaan. Oorverdovend over de hele rijnhaak heen. De Duitsers trapten er in. ‘’Der man ist krank’’, zo kwam de bevelvoerende tot de conclusie. Een ambulance kwam ter plekke en gelegen op een brancard werd hij van boord gehesen.

Aangekomen in het Amsterdamse Lieve Vrouwen Gasthuis kon hij de tegemoetgekomen doktoren direct geruststellen met de woorden: ‘’Er is met mij niets aan de hand. Maar ga onmiddellijk heel Amsterdam waarschuwen dat Rotterdam door de Duitsers is leeggehaald.’’



52.000

Uit de latere geschiedenis bleek dat het overgrote gedeelte van de 70.000 Rotterdamse mannen tussen de 17 en 40 jaar er in totaal zo’n 52.000 werden afgevoerd. Ruim 400 van hen kwamen daarbij later in Duitsland om het leven. Voornamelijk als gevolg van geallieerde bombardementen. Onder wie de twee broers van mijn moeder, Jan en Frans.

Terug en amper in het ziekenhuis als ‘voortvluchtige’ opgenomen viel mijn oude heer direct met zijn neus in de boter. Door stroomstoringen waren de ijskasten uitgevallen en sinds ‘mens en heugenis’ werd hij getrakteerd met  een gebraden kippetje (!) op zijn bord. Watertandend maakte hij die in enkele gulzige happen  soldaat. Vervolgens werd zijn hoofd als een tulband omwikkeld met witte verbanden en een van zijn armen in het gips gezet. Zo stapte hij de drukke tram in naar de rand van de stad, waarbij hij als ‘invalide’ meteen een zitplaats kreeg.

Daarna ging hij te voet met zijn zware schoenen en al de 75 kilometer teruglopen naar zijn woonhuis in de Verboomstraat. Mijn moeder kon bij zijn totaal onverwachte aangezicht haar ogen niet geloven. Er volgde een onvermijdelijke tranendal  van hereniging. Toch waren zij  bang dat buren hem hadden zien thuiskomen. Met daarbij de angst dat zij Teunis Wietze alsnog aan de Duitsers zouden gaan ‘verraden’ . Wijselijk dook mijn vader nu onder in de kelder in het kolenhok. Wekenlang. Gekropen onder jutekolenzakken met zijn gezicht en handen roetzwart geschminkt.

Daar waren de huidige Zwarte Pieten nog helemaal niks bij.

[caption id="attachment_59598" align="alignnone" width="579"] Teunis Wietze Postma (23-04-1917 – 09-04-1993), ontsnapt aan de razzia van 1944 in Rotterdam. [/caption]