Arboretum refugium

15 January 2022, 22:29 uur
Columns
mainImage

Ons beeld van de laatmoderne samenleving is in beton gegoten. Een ontwikkelde stad is hard. Gebouwen, wegen. Stukjes onverharde stad die de dans van de vooruitgang zijn ontsprongen, gaan door als ‘potentiële bouwlocatie’. Ze liggen braak. Daar is beginnen aan. 

Soms komt de natuur naar ons toe, als de berg naar Mohammed. Die kruipt waar het eigenlijk niet gaan mag, in het stadse gewoel waar ruimte langs de meetlat van het kortetermijnrendementsdenken van de mens wordt gelegd. En weten we daarom vaak niet wat we ermee aan moeten. Wat we wel weten? Natuur moet worden beheerst om haar in goede banen te leiden.   

We hebben ons vervreemd van de natuur. Dat begint elk najaar routineus met het toch wel behoorlijk irritante geluid van de bladblazers waarmee de gemeente de betonnen jungle van de stad tracht schoon te vegen. Nu is dat voor de toegankelijkheid van stoep en straat nog wel verdedigbaar. Maar zelfs in de stadsparken is de bladblazer geen taboe. Volgens de beleidsmakers waarschijnlijk nodig voor handhaving van de Rotterdamse Stijl; een vuistdik boekwerk dat de uitstraling van onze buitenruimte voorschrijft. En die is meedogenloos voor natuurlijke cycli.

Bladeren zijn als kraamkamers. Op het blad van menig boom tref je bijvoorbeeld zogenoemde gallen aan, huisjes voor insectenlarven. Daar dus geen wooncrisis, mits je de bladeren lekker laat liggen. Vogels maar ook egels zijn er kind aan huis. Die scharrelen tussen de blaadjes op zoek naar voedsel. Het gevallen herfstblad is een letterlijke voedingsbodem voor het hele ecosysteem.

Bladval, geen afval. Onkruid evenmin, je moet het alleen willen zien. Een nutteloos of schadelijk geacht kruid, als we het woordenboek erop naslaan. Een cultureel bioloog zou het dan waarschijnlijk over een sociale constructie hebben. Ofwel, hoe onze perceptie een ethisch onderscheid aanbrengt tussen verschillende plantensoorten. Botanisme, zuiver gesproken, terwijl ook on-planten een nuttige rol in de natuur vervullen.

Het gaat nog verder. Summum van de vervreemding is toch wel onze omgang met de kerstboom. Arbor natalis. Geintje natuurlijk. Want ‘de’ kerstboom bestaat niet, wél nordmannen en fijnsparren en nog een heel sortiment aan andere naaldbomen. Elk jaar als de sint weer naar Spanje vertrekt, wordt het de mensen ineens groen voor de ogen. In alle huiskamers worden bomen aanbeden alsof onze zaligheid ervan afhangt. Afgoden, ergens geposteerd tussen tv-meubel en driezitsbank.

De liefde is van korte duur, blijkt. Op de dag dat drie koningen schijnbaar ooit eens Bethlehem bereikten, maken we korte metten met de houtopstand in eigen huis. Weg ermee! Eén blik op de vuilcontainer een dezer dagen zegt genoeg. Die blik zegt je ook dat het gros van de kerstbomen al bij voorbaat geen leven beschoren was, want de kluit onderaan de stam is vervangen door een voetje van twee plankjes (waar een broertje of zusje voor is geofferd). Toch worden ook nog levende kerstbomen bij het afval gedumpt, weet ik. Die zitten in een emmer met een klomp aarde en roepen: red mij, hélp mij.        

Wat ik dan ook maar doe. En nu staan er dus zo’n tien voormalige kerstbomen in m’n tuin. Arboretum van de vervreemding, refugium voor afgedankte natuurhelden. Ik lap ze op en werk therapeutisch aan hun comeback. Waar de ene de natuur buiten zet, haal ik ‘m juist binnen. Ik wens de bomen een groene en vooral groeiende toekomst toe, dennenappel en al. En vogelvriendjes, veel vogelvriendjes.

Ik heb die luxe, een tuintje. Veel Rotterdammers jammer genoeg niet. Het zou daarom een leuk idee zijn als de gemeente een plek aanwijst waar we onze kerstboom gedurende het jaar kunnen planten, om hem dan in december als verloren zoon weer in de armen te sluiten. Mooie kerstgedachte, niet?