De vallende ster van Hugo de Jonge

21 December 2020, 22:56 uur
Columns
mainImage

Vannacht droomde ik dat ik minister Hugo de Jonge was. Ik heb geen idee waar dat ineens vandaan komt. Maar het was geen pretje. Want de droom begon zo mooi, maar ontwikkelde zich gaandeweg tot een nachtmerrie. 

Dat ging als volgt. Een hele tijd werd ik - Hugo dus - gezien als de Golden Wonderboy, de energieke doener met opgestroopte mouwen uit Rotterdam. Geen wonder dat de premier mij vroeg om de corona-pandemie aan te pakken, toen het een puinhoop dreigde te worden onder die vriendelijke, maar niet al te sterke Bruno Bruins. Die had er in zijn vorige loopbaan bij het UWV al een zooitje van gemaakt en zakte nu als minister in crisistijd letterlijk door zijn hoeven. 

Vanaf dat moment stond ik gretig zij aan zij met de minister-president op de wekelijkse persconferenties. Ik werd meer dan een minister, meer dan een vice-premier. Ik kreeg zelfs mijn eigen gebarentolk. Ook binnen mijn eigen CDA rees mijn ster. In Rotterdam twitterden die twee schatten van raadsleden zich een ongeluk om mij nog verder over het paard te tillen. En in de strijd om het leiderschap van de partij zag ik mijn voornaamste rivaal Wopke Hoekstra voortijdig afhaken. Van die gans uit Volendam had ik natuurlijk weinig te vrezen, maar de onverschrokken Pieter Omtzigt bleek een ander verhaal. Niettemin wist ik die ook achter me te laten; een hele opluchting voor de top van het CDA, want die moet niets hebben van een politicus met ruggengraat.

En toen ging het fout. Eerst het gedoe over mogelijke fraude bij die lijsttrekkers-verkiezing. Dat kon ik nog een beetje weglachen. Maar wat erger was: de aanzwellende kritiek op mijn functioneren als corona-minister. Dat er te weinig plaats was op de intensive cares, zodat we als bedelaars bij de Duitsers om extra plekjes moesten smeken. Keer op keer kon ik de belofte van meer en snellere test-capaciteit niet waarmaken. In columns werd ik afgeschilderd als de hyper-ambitieuze minister met die Pipo-schoenen en een Playmobile-kapsel. En Geert Wilders stak in de Tweede Kamer onbarmhartig de draak met me. 

Het CDA zakte in de peilingen steeds verder omlaag. Ik was niet langer de held die een frisse wind door die ingedutte suffe partij zou laten waaien. Het kon niet anders of ik moest het lijsttrekkerschap opgeven. Wat een blamage. Het verhaal dat ik uit landsbelang ervoor kies om alle aandacht aan de corona-crisis te geven, wordt maar half geslikt. Godzijdank gaat momenteel een groot deel van de media-aandacht naar het vernietigende rapport over de toeslagen-affaire. Het halve kabinet ligt onder vuur. 

Maar tussendoor krijg ik er ook weer van langs nu alle omringende landen reeds aan het vaccineren zijn geslagen en ik mijn belofte van 4 januari aanstaande niet eens kan waarmaken. Zelfs 8 januari is nog maar een symbolisch begin. De deskundigen laten geen spaan van me heel. En dan zet ik mezelf ook nog te kijk door in mijn ijdelheid voor tv heel overdreven ‘I’m dreaming of a white Christmas’ te gaan zingen. Dom, dom, dom. Wat moet het thuisfront zich opgelaten hebben gevoeld.

Einde droom. Zowel voor Hugo de Jonge als voor schrijver dezes.

Badend in het zweet kwam ik tot de werkelijkheid. Wat een ellende om jezelf te zien in de rol van vallende ster. Eenmaal weer bij zinnen bedacht ik dat het nog erger had gekund. Ik had ook de nachtmerrie kunnen hebben dat ik de ongeloofwaardige Lodewijk Asscher of de zelfvernietigende Thierry Baudet was. En wie weet met wie het lijstje binnenkort nog kan worden uitgebreid.