Ik heb de afgelopen maanden de Rotterdamse volkstuinverenigingen aangedaan. Een stukje public relations wellicht, maar zeker ook eigenbelang. Volkstuinen zijn de groene parels van de stad. Elk kind maakt graag de gang naar de snoepwinkel.
Blad, bodem, biodiversiteit. Een BBB waar ik goed mee uit de voeten kan. Gratis dienst aan de stad, die volkstuinen. Dragen bij aan natuurbeleid, slaan stortregens op in de bodem en geven verkoeling in hete zomers. Hallo publiek belang. Maar de tuintjes staan onder druk. Er is woningnood en Rotterdam moet dichter en voller. We willen ook nog ergens kunnen sporten. ‘Slimmer’, ‘efficiënter’, de stad als legpuzzel. Het puzzelstukje voor de volkstuin past niet meer.
De volkstuinen zitten in reservetijd. Het heeft allemaal met ruimtegebruik te maken. Dat bleek al zo’n drie jaar geleden toen volkstuinvereniging Streven naar Verbetering in Blijdorp werd bedreigd met gedeeltelijke ontruiming voor de aanleg van kunstgrasvelden. Tuinleden maakten met zwaar gemoed de gang naar het stadhuis, maar ook tot de tanden toe bewapend met goede redenen waarom hún cluppie moest blijven. Missie geslaagd, de hete aardappel werd doorgeschoven.
Naar het nu. De volkstuinen worden weer in hun bestaan bedreigd. Acht volkstuinverenigingen zijn aangeschreven voor plannen over grootschalige woningbouw, een paar daarvan zijn al weggetekend op de stadsplattegrond. Feitelijk zijn de volkstuinen voor de gemeente braakliggende bouwkavels. En daarom zullen overmorgen, woensdag 15 november, volkstuinders de gemeenteraad wéér komen toespreken. En dit keer uit alle hoeken en gaten van Rotterdam.
Er is sinds kort een visie op de Rotterdamse volkstuinen, van de hand van het college van burgemeester en wethouders. Die rept over de volkstuinen als “ecologische hotspots in de stadsnatuur” en verbindt waarden zoals cohesie en gemeenschapszin aan het leven op de volkstuin. Leuk, zou je zeggen. Maar nadrukkelijk wordt in de visie ook eventuele opheffing als optie voorgesteld. Verstedelijking blijft het zwaard van Damocles dat boven de tuinen hangt, want “binnen de gebiedsontwikkelingen betekent dit wel dat de ruimte van de volkstuinvoorzieningen soms plaats moet maken voor ander gebruik.” Aldus het college, die de volkstuinen kennelijk ondergeschikt vindt aan andere functies.
Want daar gaat het de stadsbestuurders om, de rest kun je vergeten. De volkstuinen claimen te veel ruimte, het is recreatie voor de happy few. Een relict van vroeger, toen er ook nog bruine bonen aan de Coolsingel werd verbouwd. Die stad is niet meer; de volkstuinen wél.
Is het een redelijk uitgangspunt om volkstuinverenigingen in te wisselen voor wonen en sport, zodat er meer Rotterdammers gebruik van kunnen maken? ’t Is maar hoe je ’t ziet. In de weekenden barst zo’n complex bijkans uit zijn voegen. Vrienden, familie, oma of kleinkind bevolken de tuinen en bewandelen de smalle paadjes. Samen tuinieren, eten of verstoppertje spelen; het gebeurt allemaal. Het ledenbestand van de verenigingen is een slechte indicator. Iedereen in onze stad kent wel iemand ‘op de tuin’.
Het college lijdt daarnaast aan menscentrisch denken. Het zogenaamde ‘exclusieve ruimtegebruik’ op de volkstuinen is namelijk een zegen voor de dieren die er wonen. De volkstuinen bieden leefgebied aan al die andere inwoners van Rotterdam. De dieren – lijster, egel, vos, dwergvleermuis – maken de volkstuinen tot wat ze zijn: veilige groene havens in een verstedelijkte omgeving. Kom daar maar eens om in de betonnen jungle van de stad. Zie de volkstuinders dan maar als beschermheiligen van de stadsnatuur. Niks recreatie, maar gewoon goed rentmeesterschap.
De strijd om de ruimte gaat de komende jaren losbarsten. We gaat het overal merken, maar de volkstuinen zijn als eerste de klos. We hoeven het niet zover te laten komen. Laten we als stad onze volkstuinverenigingen koesteren en hun grote waarde voor Rotterdam onderschrijven. En dus pleiten voor behoud. Totdat we zelf een tuintje op ons buik hebben.
* Jaap Rozema is verbonden aan de gemeenteraadsfractie van Partij voor de Dieren in Rotterdam.