Het Vrije Volk, de klachtendienst en de zoen

26 February 2020, 20:15 uur
Columns
mainImage

In de jaren zestig deed ik de klachtendienst voor Het Vrije Volk in de Alexanderpolder.

Na zessen kon ik een telefoontje verwachten over een niet bezorgde krant of een andere klacht, zoals een natte krant of slecht gedrag van één van de bezorgers. Mijn taak was het of een krant na te bezorgen of de aangeklaagde bezorger te kapittelen. Dat laatste deed ik zelden, omdat bezorgers het me zeer moeilijk konden maken, door bijvoorbeeld bij een verre klant niet langs te gaan. Meestal maakte ik me er dus met een geintje vanaf.

Voor we gingen bezorgen verzamelden we ons op een vaste plek – een garagebox – waar de kranten door een busje werden aangeleverd en uitgedeeld aan de bezorgers. Dat uitdelen gebeurde door de eigenaar van de garagebox. Omdat ik zijn vertrouwen had, vroeg hij of ik zijn taak iedere zaterdag tegen een kleine vergoeding wilde overnemen. Ik maakte van zijn vertrouwen enigszins misbruik, want op een maandag vroeg hij met een geheimzinnige glimlach om zijn mond, wat ik toch al een half uur voor de krant werd afgeleverd in de garagebox samen met mijn vriendin te zoeken had?

Zijn gegrinnik deed vermoeden dat hij dat precies wist, want op zaterdag werd ik bij het lopen van mijn wijk altijd door haar geholpen. “Hoe weet je dat?” vroeg ik hem. “Oh, ik heb zo mijn bronnen” antwoordde hij.

Op een dag werd ik zelf gebeld met een klacht. Iemand ergerde zich aan het feit, dat er een bezorger was, die over de hekjes sprong in plaats van ze open te maken en die een meisje in het openbaar zoende. Dat klopte, want ik gaf mijn meisje iedere keer als ze voor mij een krant in de bus deed een kusje.*

Ik vertelde die bezorger ferm toe te spreken, maar dat was niet nodig vond de man van de Slaak (hoofdbureau Het Vrije Volk). “Zeg maar gewoon dat hij rekening moet houden met zeikers.” Niet dat ik het me aantrok, want ik bleef mijn vriendin Nel gewoon zowel voor als tijdens mijn krantenwijk zoenen.

Ook werd ik een keer aangesproken over het feit, dat ik op een fiets zonder banden reed; echt een noodsituatie, maar daar had de klager geen begrip voor. In de oorlog moest hij – verzetsheld – gedwongen zonder banden fietsen en nu zag hij een bezorger dat vrijwillig doen: Schandalig, absoluut geen voorbeeld voor zijn kinderen; ook omdat ik haar tot op mijn schouders had. Ik kreeg de brief onder ogen, maar de afzender was onleesbaar gemaakt.

Met één van mijn collega bezorgers raakte ik goed bevriend. Toen hij een keer op een zaterdagmiddag zijn wijk liet liggen, zodat ik het die avond moest overlopen, liep de vriendschap tijdelijk op de klippen. “Ik heb een leuk meisje gezien, die alleen zaterdagmiddag mee mocht” was zijn in mijn ogen veel te zwakke excuus.

Hij kreeg wel “vaste verkering” met dat meisje dat in mijn krantenwijk woonde en daarom wilde hij van krantenwijk ruilen. Voor mij een zeer goede ruil; geen huizen met tuintjes!  We bleven bevriend en het klikte enorm tussen haar en Nel. Zo goed dat we nu nog steeds bij elkaar over de vloer komen. Toen de vader van onze vriendin, die mij regelmatig liet laten blijken geen hoge pet van me op te hebben, een half jaar geleden op een gezegende leeftijd overleed, gingen we uiteraard naar zijn crematie in Hofwijk.

De speech namens de kinderen werd gehouden door de jongste dochter: onderwijzeres. Ze had samen met haar broer en zus bij het opruimen van haar vaders huis enkele dozen met kopieën van brieven gevonden, omdat haar vader om ieder wissewasje een brief schreef en daarom hield ze in de trend van haar vader een afscheidsspeech in de vorm van 12 briefjes. Een brief over zijn jeugd in Ammerstol , één over militaire dienst enz. enz. Toen ze over hun jeugd in de Alexanderpolder begon, vermeldde ze dat haar vader erg beschermend en kribbig kon zijn en illustreerde dat door te vertellen dat hij regelmatig over de krantenjongen – een slecht voorbeeld in zijn ogen - klaagbrieven gestuurd had.

“Dat was ik” fluisterde ik mijn vrouw verbijsterd in haar oor.

Tijdens de condoleance praatte ik even met de zus van onze vriendin. “Fijn dat je me in de speech nog even genoemd hebt “ zei ik. Toen ze me verrast  aankeek vertelde ik dat ik de door haar vader zo bekritiseerde krantenman was. Soms wordt er ook in de aula van Hofwijk weleens gelachen en toen ze uitgelachen was, zei ze. “Hij had eens moeten weten, dat jij me ooit op het idee gebracht hebt om onderwijzeres te worden”

* Een net aangenomen fractiemedewerker van Leefbaar Rotterdam vertelde me dat ik de groeten van zijn opa en oma moest hebben; ik was ooit hun krantenman geweest. Lacherig voegde hij er aan toe, dat ik mijn toenmalige vriendin volgens zijn grootouders na iedere bezorgde krant een kusje gaf. Zij hadden het vertederend gevonden. “Nel is nog steeds mijn vriendin“ zei ik, “maar dat zoenen is er nou wel af.”