Jan D. Swart: De oude tamboermaître

20 February 2019, 11:32 uur
Columns
mainImage

Als kind genoot ik wanneer er een muziekkorps over de Soetendaalseweg liep en vaak slenterde ik dan een eindje mee. GroenLinks en hun grappige fietsterreur bestonden toen nog niet. Auto’s gingen keurig aan de kant en omdat het alleen zomerse optochten waren hingen de moeders op de bovenverdiepingen uit de ramen.

Maar alles verandert. Moeders hangen niet meer uit het raam. Paul Rosenmöller heeft Jesse Klaver volledig behekst en er is vrijwel geen muziekkorps meer dat de moed heeft om de straat op te gaan. Er gaat ook geen auto meer aan de kant. Ik ken wijken in onze stad waar ze in staat zijn om juist een dot gas te geven.

Toch heb ik vroeger een zeker mededogen met een wandelend muziekkorps nooit kunnen onderdrukken. Ik had vooral met de vaandeldrager te doen. Bij jubileumwedstrijden van Sparta, VOC, Unicum, Neptunus en het CVV van de familie Kurvers kwam de vaandeldrager ook altijd als eerste het veld op. Heel lang dacht ik als kind zodoende dat hij een broer van de voetbalgrensrechter was. Beiden thuis doodongelukkig, want anders ga je natuurlijk nooit zo voor joker lopen.

Vaandeldrager word je ook niet voor de lol. Vaandeldragen doe je omdat je de lol mist. Binnen de harmonie is hij dan ook de domme kracht. In geduldig gedragen lijden torste hij een schellenboom met bellen boven zich uit en deed dit ter meerdere glorie van een stelletje muzikanten dat achter hem een hoop herrie liep te maken. Horen en zien verging de vaandeldrager en ondertussen sjouwde hij zich een ongeluk.

Verder had een muziekkorps ook nog een tamboermaître en net als de grensrechter en de vaandeldrager was er ook aan de tamboermaître een steekje los. Het was meestal een man die op de jaarvergadering van de muziekclub met een hoop uitsloverij stemmen bijeen had geharkt om dit te worden.

Aan de manier waarop hij met zijn attribuut manoeuvreerde, zag men vroeger altijd hoe erg hij er thuis aan toe was. Hij gooide zijn stok ook niet sierlijk omhoog, hij joeg ‘m kwaadaardig de lucht in.  

Op het vertrouwde Schuttersveld van Bruine Kees in Crooswijk wandelde om de haverklap zo’n korps het gravel op en dat zag je een man die thuis met de pest in z’n lijf een zwarte kolbak over zijn oren had getrokken en uit nijd vervolgens met één fluitje een hele muzikale compagnie terroriseerde. Vaak had hij er zelfs zó de smoor in, dat hij overschakelde naar looppas en dan zag je al die stakkers met hun rode stationpetjes in een noodgang volgen.

Ook draaide de tamboermaître zich soms ineens om en kwam hij op zijn eigen marcherende gezelschap toelopen. Hierdoor ontstond even het vermoeden dat het een zooitje werd, maar na een niet te volgen gekrioel kwam de majoor dan plotseling weer achteraan in de rij te voorschijn.

Gek eigenlijk dat ik als kind altijd hoopte dat de muzikanten de tamboermaître bij wijze van experimenteel pauzenummer eenzaam de straat zouden laten oversteken om hem vervolgens na te kijken totdat hij uit het zicht verdwenen was. Liefst met de vaandeldrager tegelijk. Het bewijst mijn gevoel voor absurde humor. Daarom ga ik ook graag naar raadsvergaderingen op het stadhuis. Daar bestaan ze nog. Altijd variété.

Die vaandeldrager en tamboermaître waren showfiguren en hadden niks met de muziek te maken. Daarom snap ik dat ze nooit meer een voetbalstadion zullen binnen schrijden. Het nieuwe publiek is daar niet meer van gediend. Tenzij in de vooraankondiging staat dat het de Josti’s zijn.