Jan D. Swart: Sparta, het diner, Vriends, Mijnans en Bentzon

8 November 2020, 23:04 uur
Columns
mainImage

Van alle betaalde voetbalclubs in ons land is Sparta de oudste en meest traditionele. Het heeft een kasteel, een ridderzaal en een cachot waar men de ballen bewaart. Vroeger was er ook een ouwe bestuurskamer met in het midden een niet te tillen ronde tafel waaroverheen een kleed dat nog door de moeder van Tinus Bosselaar met de hand was geknoopt en waarvan de weggesleten delen door asbakken werden gemarkeerd. Zodra iemand die per ongeluk verschoof, schoten hals over kop handen toe om die fout te herstellen.

Boven de tafel hing een lamp die in de wintermaanden na afloop van de wedstrijden klokslag vijf uur werd ontstoken. Het veranderde mensen in het omringende duister in schimmen, zodat op die manier niemand van elkaar kon zien hoeveel er gezopen werd. Onder de lamp dwarrelde vervolgens vredig de rook van pijpen en sigaren te midden van een verward geruis van gekuch, Leidse studententaal en het aanhoudende santé van oud-scheidsrechter Dirk Nijs.  

Journalisten waren van harte welkom in die bestuurskamer, maar kwamen er nooit. Ze voelden dat ze er niet thuis hoorden. Toch verkleinde Sparta eens per jaar die afstand met een uitnodiging voor het rood-witte-mannendiner, maar dan moest je wel een jaar lang prettig verslag van de wedstrijden hebben gedaan. Secretaris Gé Kleingeld hield dat zelf bij. Op het laatst was het schande als je als journalist thuis de invitatie kreeg.

Eén keer maakte Pim Visser de fout door mij per vergissing toch uit te nodigen. Toen bleef Gé demonstratief thuis. Dat was ook beter, want het was de avond in Hilton dat Jules Deelder de historische vierentwintig minuten tellende mop van die beer en die geile jager vertelde. Na de ontknoping zong de legendarische oud-trainer Denis Neville: he’s a jolly good fellow.

Ik vond het zo’n mooi feest dat ik jarenlang geen kritisch verslag meer over Sparta heb durven schrijven. Voor de soep zong men een loflied op Het Kasteel en eenmaal in de lorum het Héla, hola, houd er de moed maar in, waarna linksback Hans Bentzon zijn gebit in de crème brûlée van penningmeester Dolf Aarse liet zakken. Leuke jaren.

Tegen de tijd dat het middennacht was speerde de helft van het elftal achter reservespits Cor Pot aan, de hoek om, Le Bateau in. Ik zal maar zeggen: het enige danslokaal in Rotterdam waar je ook kon blijven slapen. Daar hebben ze het in de populaire Corpotcast van Sparta-verdediger Bart Vriends nog wekelijks over.

Het jaarlijkse diner was ook geen diner waarbij men zomaar aan de eerste de beste tafel kon aanschuiven. Men werd ingedeeld en elke tafel had een president met een rozet in z’n knoopsgat. Hij proefde voor. In de zestiger jaren loofde eerste elftalspeler Ad Verhoeven een prijs uit wie dat kon zonder te morsen. Zulke humoristen in een eerste elftal bestaan niet meer.

Ook was er op zo'n avond altijd een spreekstalmeester, die in het geweldige besef dat het slagen van de avond van hem afhankelijk was van de zenuwen soms het hele bestuursbeleid gezellig stond af te kraken. Daarna was de enveloppe met de honorering plotseling zoek. Penningmeester Dolf Aarse liet zich niet piepelen. In het jaar dat Deelder aan de beurt was eiste hij Cor Pot in de spits omdat hij, zei hij, zo'n lekkere vriendin had. Waarna voorzitter Cor van Rijn een ogenblik stilte vroeg en het clublied begon te zingen. 

Allemaal origineel toch. Ik moest eraan denken toen ik Sparta zaterdag een sprong op de ranglijst zag maken. Ik kijk altijd. Dat komt omdat Bart Vriends me aan de vroegere verdedigers Pim Visser, maar ook Bep Zaal en soms aan Hans de Koning doet denken. En sinds zaterdag ben ik ook nog kandidaat om voorzitter te worden van de fanclub van Sven Mijnans, die op 18-jarige leeftijd nog gewoon bij de amateurs van Spijkenisse speelde. Hoe romantisch wilt u het hebben?

Drie slotvragen. Bestaat het rood-witte-mannendiner nog, ook die ouwe bestuurskamer en waar is die tafel?