1918 is geen gelukkig jaar, nergens niet. De Eerste Wereldoorlog woedt door, de Spaanse Griep staat om de hoek en wat Indië betreft, de toekomst is meer dan onzeker.
Want oorlog en het moederland, juist nu Indië iets van een nieuw elan heeft gevonden, want nou ja, in oorlogstijd bleek de kolonie heel wat eigen staying power te bezitten.
Zo'n jaar dus.
Op zoek naar de weerklank van grote gebeurtenissen, bleef ik in de oude Indische kranten artikelen lezen over kinderroof, in oktober vielen al woorden over ' gewetenlooze sujetten' die uit roven gaan. Het gaat hier om tien kinderen, onder andere uit Toeloeng – Agoeng, bestemd voor China, zo schreef een krant: “De kinderen worden daar verkocht aan kinderlooze ouders.”
Het bleek een netwerk van kinderhandel te zijn. Het Soerabaiasch Handelsblad noemt de aanpak en de prijzen:
De bewuste Chinees aldaar, die de kinderen van hun ouders weglokt, heeft een medeplichtige vrouw, die één der kinderen voor de somma van zestig centen aan genoemden Chinees liet. Deze verkoopt ze, volgens zijn bewering, voor f 5 in Soerabaia, waar verder voor hun doorzending naar China wordt zorg gedragen. In China worden enorme prijzen voor deze kinderen betaald, we hoorden bedragen van f 1.000 en meer noemen, al naar gelang van den ouderdom van de koopwaar.
Ja, alle waar naar zijn geld, voor dat soort opmerkingen was de krant dan ook een handelsblad.
Hier en daar klonken ferme woorden van verontwaardiging, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de zakelijke kant van de kinderhandel net iets interessanter werd gevonden dan het menselijke aspect. Dat was vast anders geweest als het Europese kindertjes waren geweest.
In december was het weer raak met de kinderroof. Wederom - of nog steeds - is de rover Chinees. Het Weekblad voor Indië wist er alles van en plaatste zelfs een foto van de rover met twee kinderen, ik bedoel koopwaar, in de woorden van het Soerabaiasch Handelsblad.
Het begon eenvoudig. Tjin Kin Thaij, afkomstig van Muntok, arriveerde met gezelschap te Palembang: “mede nemende één Chin. vrouw, één Inl. vrouw, en een Chin. kind van— 1Ü jaar oud.'”
De politieopziener Smith wist: hier is iets mee. Hij liet het kind naar het politie-kantoor komen, waar het zeer welsprekend zijn verhaal deed. Na nog een tweede verhaal van een ander kind bekende Tjin Kin Thaij schuld.
Gek is dat, hoe je oog er opeens op blijft hangen, dat woord: kinderroof. En wat een lucratieve handel, met die prijzen. En wat een verdriet moet dat zijn geweest, die kinderloze ouders in China die dan maar een kind kopen, wetend dat ze daarmee andere ouders een diep verdriet bezorgen. En hoe dan het kind, later, denkend waar hoor ik thuis.
https://www.indischeschrijfschool.nl