Koopman, dominee

21 November 2021, 00:50 uur
Columns
mainImage

In een week dat het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders aankondigt om in zestien wijken beleggers te weren met opkoopbescherming, gaat ook bij mij de vlag uit. Want woningen zijn voor mensen, niet voor winst. Alle positieve aandacht voor toepassing van dit nieuwe instrument voor behoud van woningvoorraad voor (aspirant-)Rotterdammers komt het stadsbestuur toe.

Daarom is het wrang te moeten constateren dat de gemeente zelf níet stopt zaken te doen met beleggers of investeerders. Dat zit ‘m in de verkoop van maatschappelijk vastgoed, zo’n drieduizend panden in eigendom van de gemeente.

Laatst stuitte ik op een lijst van 73 kantjes met daarop alle vastgoedobjecten in gemeenschapsbezit, met daarop dus adresjes als Coolsingel 40 (Stadhuis), maar ook Kruisplein 20 (horecazaak), Baarlandhof 21 (kantoorgebouw), Plein 1953 55-56 (winkels), Bergse Linker Rottekade 390 (bouwkavel) of Hammerstraat 15 (voormalig klooster). Rotterdam wil veel van het eigen vastgoed verpatsen, want volgens het stadsbestuur is bezit geen kerntaak van de overheid. De ‘niet-kernportefeuille’ van gemeente Rotterdam beslaat in deze bestuursperiode (sinds juli 2018) ruim vijfhonderd panden. Ruim de helft is inmiddels verkocht.

Allereerst kun je je afvragen waarom Rotterdam zo graag van haar vastgoed af wil. Deels is dat een plat verhaal van gaten in de begroting vullen. Met de verkoop zijn jaarlijks miljoenen gemoeid. Maar voor een ander deel is het ideologisch. Het college, met een VVD-wethouder verantwoordelijk voor gemeentelijk vastgoed voorop, wil een kleine overheid. En daarom gaat het vastgoed de weg van erfpacht, die wordt namelijk ook de nek omgedraaid zodra een kans op ‘vervreemding’ van openbare ruimte aan projectontwikkelaars zich aandient. Met beide instrumenten kun je als overheid sturen op gewenste ontwikkelingen, zoals duurzaam gebruik van grond of opstal. Het is je haakje om grip te houden op de private markt.

Dat wil de wethouder dus niet. Die laat die vijfhonderd in zijn ogen overbodige panden lekker aan de neus van woningzoekers, sociale ondernemers of kleinschalige culturele instellingen voorbij gaan. Maar waar ze dan wel naartoe gaan? Het laat zich raden. Zo zette een makelaarsbureau vorige week zes panden van de gemeente in het Liskwartier in de etalage. De makelaar staat open voor aankoop van het hele pakket. Bezichtigen mag niet. En: “Er is geen vraagprijs van toepassing. Geïnteresseerden hebben de mogelijkheid om op basis van eigen inzicht een bieding uit te brengen.” Het mag duidelijk zijn dat de gemeente hier niet van plan is Rotterdammers op zoek naar betaalbare woon- of werkruimte te bedienen. In het geheel niet. Ze is op zoek naar een zak met geld.

Goede sier maken met de opkoopbescherming en op hetzelfde moment maatschappelijk vastgoed verpatsen aan hen met de diepste zakken, dát is Rotterdam. Terwijl het college van B&W de rotte appels van de woningmarkt aan de voorkant als een dominee toespreekt, is de koopman achter de schermen sans scrupules met ze aan de gang. Het gemeentelijk vastgoed moet en zal eraan.

Daarbij komt dat de gemeente vrijwel nooit afwijkt van het hoogste bod, dat in principe als uitgangspunt geldt bij de verkoop van vastgoed. Voor de optie van ‘het beste plan van de wijk’, dat beoogt met het verkoopbeleid maatschappelijke initiatieven voor de wijken te behouden, zijn in de afgelopen jaren maar een handvol panden in aanmerking gekomen. Het blijkt een dode letter in de Kadernota vastgoed, een beleidsstuk dat het stadsbestuur een volmacht geeft om zonder tussenkomst van de gemeenteraad te beslissen over het toekomstig eigenaarschap van winkels, woningen, kantoren of schoolgebouwen in handen van de gemeenschap, al dan niet verhuurd. 

Geef het vastgoed terug aan de ware eigenaars, zou ik zeggen.