Mijn tijd ver vooruit met het Corona-virus

17 February 2020, 23:18 uur
Columns
mainImage

Het is niet altijd een voordeel als je je tijd vooruit blijkt te zijn. Bij kunstenaars is dat een bekend gegeven: Van Gogh en Mondriaan leidden een armoedig kunstenaarsbestaan en mochten bij leven nauwelijks enig succes proeven. 

Maar in mijn minder verheven, meer alledaagse bestaan, komt ’t ook voor. En dat voelt niet minder frustrerend. Zo ging ik zomer 1973 met mijn lief per gemotoriseerde bakfiets op vakantie naar Ameland. In de bak had ik een comfortabele zitplaats voor mijn vriendin gerealiseerd en een afsluitbaar kastje getimmerd voor ‘kostbare’ bezittingen. Hoon en spot viel ons ten deel.

Allereerst door mijn moeder, die zich afvroeg wat de buren hier wel niet van moesten denken. Onderweg werden we nagewezen en uitgefloten. En nu? In mijn keurige straat tel ik tenminste twaalf bakfietsen, merendeel voorzien van een e-motor, waarmee de kinderen dagelijks naar school en nog veel meer worden gebracht. Niemand die ervan opkijkt.

Het moet ergens rond 1976 zijn geweest dat de Nederlandse Spoorwegen een prijsvraag uitschreven voor ideeën over futuristisch personenvervoer. Hoewel ik elk gevoel voor Beta-vakken ontbeer, tekende ik voor die wedstrijd een buis, waarin een kogelvormige capsule kon worden ‘afgevuurd’ om - ongehinderd door ander verkeer - met een noodvaart het volgende station te bereiken. Ik droomde al van een carrière als visionair ontwerper. Maar de eerste, tweede en derde prijs gingen aan mijn neus voorbij. Als troost kreeg ik van de NS twee treintickets voor ponypark Slagharen. Ik heb er nooit gebruik van gemaakt.

Als ik nu zie hoe studenten van de TU Delft een testlocatie hebben gebouwd voor hun ‘hyperloop’, het vervoersmiddel van de toekomst, begrijp ik niet dat de jury van de NS destijds mijn inzending meewarig terzijde heeft geschoven. Akkoord, ik had geen ideeën over een vacuümbuis. Ik zag het meer als de loop van een vuurwapen, waarin zo’n passagierscabine met kracht werd voortgestuwd. Maar mijn inzending verdiende toch meer dan twee lullige kaartjes voor een aftands ponypark.

Nog pijnlijker vind ik de afwijzing die ik voorjaar 1995 kreeg bij tv-producent René Stokvis. Ik zat daar op voorspraak van veilingmeester Jan-Pieter Glerum, die in die tijd buitengewoon succesvol was met zijn programma ‘Eenmaal Andermaal’, om mijn format voor een culinair televisie-programma aan te prijzen. Stokvis zelf nam alle tijd om me uit te leggen dat zo’n programma uitsluitend bij de commerciële omroep mogelijk zou zijn en dan ongeveer zeven keer zoveel reclame-inkomsten moest genereren als de productiekosten bedroegen. En zoiets achtte hij volstrekt onhaalbaar.

Teleurgesteld droop ik af. Mijn droom om met een cameraploeg over de vismarkt in Tokyo te struinen, truffels in Umbrië te zoeken en kreeften voor de kust van Canada te vangen, was vriendelijk doch meedogenloos door Stokvis aan stukken geslagen. Ik vraag me af of hij er nog weleens aan terugdenkt, als hij op willekeurig welk tijdstip van de dag al zappend allerlei al dan niet commerciële culinaire programma’s op televisie tegenkomt. Ach, we zullen maar denken dat die afwijzing destijds beter voor mijn lijn is geweest.

Nieuwe droom

Maar nu heb ik een nieuwe droom. Precies zeven jaar geleden belandde ik kort na een reis naar de Filipijnen in levensbedreigende situatie in het ziekenhuis. “Bent u op een pluimveebedrijf geweest?”, wilde de dokter weten. “Of op een varkensfokkerij?”. Nou nee. Maar op de vraag of ik wellicht in een grot met vleermuizen was geweest, kon ik volmondig ja zeggen. Ik had een bezoek gebracht aan de ondergrondse rivier op Palawan, die wordt beschouwd als een van de zeven natuurwonderen op de wereld. En daar waren meer vleermuizen bijeen dan een mens zich kan voorstellen. 

Ik mocht niet eens meer naar de intensive care, maar ging terstond in isolatie. In de dagen die volgden lag ik permanent aan het zuurstof en spoten ze - onder het motto ‘Baat het niet dan schaadt het niet’ - zo’n beetje alles in me wat op voorraad beschikbaar was. Alleen bij de fles WC-eend schijnen ze te hebben getwijfeld. En waarachtig, na drie dagen bleek er iets te hebben gewerkt. “We hebben ons ernstig zorgen om u gemaakt”, sprak de longspecialist me bemoedigend toe.

Wat het precies is geweest, hebben de knappe koppen in Erasmus, Bronovo en Leiden nooit kunnen ontdekken. En dat komt vaker voor. Maar toen ik op tv zag dat het Corona-virus met vleermuizen in verband wordt gebracht, wist ik het meteen. Ik was mijn tijd weer eens ver vooruit. En nu fantaseer ik dat een of andere gezaghebbende wetenschapper dit leest en bedenkt dat mijn bloed de noodzakelijke antistoffen bevat om een doeltreffend geneesmiddel te ontwikkelen. Volgens mijn vriend Willem staan de farmaceutische bedrijven straks bij me aan de deur met miljoenen tegen elkaar op te bieden om exclusief een prikje in mijn vinger te mogen doen. 

Alleen balen dat alle banken inmiddels negatieve rente berekenen voor bedragen boven een miljoen.