Waarom zijn gelovigen toch zo luidruchtig?

18 August 2020, 01:23 uur
Columns
mainImage

Alle continenten heb ik bereisd en Azië is bij mij verreweg favoriet. Japan, Singapore, Thailand, Vietnam, Hongkong, de Filipijnen, Maleisië en Indonesië heb ik aangedaan; sommige bestemming zelfs meerdere keren. Of het nu komt door ’t eten, de geuren en kleuren, de wellevendheid van de mensen of de charme en gratie van de vrouwen: Indonesië heeft mijn voorkeur. 

Ongetwijfeld speelt daarin onze gezamenlijke geschiedenis een rol. Meer dan bij welk ander Aziatisch land, is hier veel vertrouwd. Op willekeurig welk eiland komt de helft van de menukaart me bekend voor. Ik weet wanneer ik emping of rendang bestel, dat de klemtoon op de tweede lettergreep hoort. Als ik door Yogyakarta loop, gniffel ik wanneer ik bordjes met woorden als ‘Notaris’, ‘Poskantor’ of ‘Advokat’ zie. Op Borneo rijd ik langs een bedrijf waar ze indien nodig mijn ‘Knalpot’ kunnen vervangen.

Wat ik minder vind, is dat op Java de fanatieke moslims steeds meer greep op de samenleving krijgen. Toen mijn vrouw en ik een paar jaar terug in ons luxe resort Sangria in Lembang arriveerden, hadden we vanwege die naamgeving al een uur lang visioenen van een grote kan gekoelde rode wijn met vers fruit. Maar er bleek geen druppel alcohol voor handen. Evenmin in het beroemde internationale hotel Savoy Homann te Bandung; zogenaamd omdat de leverancier niet was komen opdagen. De volgende ochtend werd ik om 6 uur luidruchtig gewekt door de geluidsversterkte oproep tot het gebed. Slaapdronken wankelde ik het terras op dat uitkeek op de jungle. Waar was dan die moskee? Die bleek nergens te bekennen. Pas na lang turen, ontwaarde ik aan de rand van het oerwoud een enorme luidspreker.

Zo gaat het op heel Java. Als je met de trein naar Jakarta reist, zie je in de bewoonde gebieden om de halve minuut een moskee langs het spoor. De tussenliggende ruimtes zijn gevuld met kabels en speakers waaruit op gezette tijden het ‘Allahoe Akbar’ schalt. Er is geen ontkomen aan. In Semarang, Soerabaja en onder de rook van de Borobudur is het niet anders. Ja, zelfs op de Gili-feest-eilanden, nabij Bali. Lees de beoordelingen op booking.com er maar op na: mensen klagen steen en been over de herrie die de moskee naast hun hotel voortdurend produceert.

Denk nu niet dat de oproep tot gebed of anderszins op groot volume het geloof verkondigen is voorbehouden aan moslims. De hindoeïstische beweging van Hare Krishna weet ook van wanten met hun trommels, belletjes en mantra’s. En het is nog maar kort geleden dat een Nederlander in Myanmar in de gevangenis terechtkwam, omdat hij - gek geworden van het monotoom gemompel bij een boeddhistisch ritueel - midden in de nacht zijn hotelkamer uitkwam en heiligschennis pleegde door de stekker uit de versterker te trekken. 

Waarom zijn gelovigen altijd zo luidruchtig? Christenen kunnen er net zo goed wat van. Katholieken, protestanten en alle denkbare afsplitsingen mogen onderling nog zoveel verschillen, ze hebben gemeen dat ze - tenminste op zondagochtend - allemaal kerkklokken willen luiden. En zodra je de Moerdijk over bent, kun je op straat ook nog tegen processies met veel (vals) gezang oplopen. Jaren achtereen is de Grote Marktstraat geterroriseerd door een stel geloofsfanatici die zowel op zaterdag als op koopavond bij V&D de glorie van de Heer bezongen, begeleid door slecht gestemde gitaren en een tamboerijn. 

In Amsterdam neemt het aantal moskeeën toe dat de oproep tot het gebed met luidsprekers versterkt. De overheid kan dat niet verbieden, want dat tast onze grondwettelijk verankerde vrijheid van godsdienst aan. Zelf heb ik in de jaren tachtig - met de Algemene Politieverordening in de hand - de dag en nacht klinkende klok van de Nieuwe Kerk aan het Spui wel het zwijgen op weten te leggen, omdat dit geen gebedshuis meer is en die klok dus niet luidde in het kader van geloofsuitoefing. Maar een moskee die zich vijf keer per dag laat horen, krijg je niet stil. Wel kan de overheid eisen stellen aan het aantal decibel.

Dat zou - met alle waardering voor de grondwet - wat mij betreft anno 2020 in het seculiere Nederland wel mogen veranderen. Er zijn voldoende alternatieven om de gelovigen aan hun plichten te herinneren. Laat hun mobieltjes maar rinkelen. Van mij mag iedereen belijden wat-ie wil, maar val anderen er niet ongevraagd mee lastig. Een Jehova’s Getuige of dames van de Pinkstergemeente kun je dankzij een camera-bel of snelle blik door de Luxaflex gewoon voor een dichte deur laten staan. Maar tegen die religieuze herrie is zelfs geen HR++ isolatieglas opgewassen. 

De tijd aangeven met een kerkklok hoeft voor mij ook niet. Als ik midden in de nacht wil weten hoe laat het is, kijk ik zelf wel op de wekker. Toen ik laatst om vijf uur in de ochtend - ineens die kutklok bij mij in de buurt hoorde slaan, om half zes nog een keer en om zes uur andermaal, heb ik in bed de Almachtige even stevig aangesproken. Maar het lijkt er niet op dat ik ben gehoord. Dat verdomde gebeier van die Paschaliskerk gaat nog steeds door. 

In mijn jaren 50-jeugd waren er vrijwel geen kerkklokken, want de Duitsers hadden die tijdens de bezetting allemaal geroofd en omgesmolten voor de wapenindustrie. “Elk nadeel heb ze voordeel”, zou Cruijff hebben gezegd. Maar in hun zucht om aandacht gingen de geestelijken na de oorlog flink met de collectezak rond om nieuwe lawaaimakers aan de schaffen. Bidden om een onherstelbaar defect in het mechaniek of een fatale barst in het brons, haalt denk ik weinig uit. Maar er is de laatste dagen veel onweer. Dus de hoop vestigen op een ferme blikseminslag kan altijd.