Omvang sociale voorraad van particuliere huisbazen is een grabbelton

24 December 2024, 19:40 uur
Politiek
mainImage
Crooswijk

Er zijn twee officiële bronnen die zijn te raadplegen om te weten te komen hoeveel particuliere woningen tot de sociale voorraad in Nederland behoren. (Voorwaarde is wel dat ze niet nepsociaal zijn). Het gaat om WoOn21 en Woonbase. 

De eerste is - voluit - WoonOnderzoek Nederland 2021 en wordt om de drie jaar gehouden. Bestemd voor 'de Rijksoverheid en voor veel lokale overheden en andere partijen op de woningmarkt een belangrijke bron van informatie over de woonsituatie en woonwensen van Nederlandse huishoudens'. 

De tweede is 'een database met veelzijdige informatie over wonen in Nederland, gemaakt in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties'.

De verschillen tussen de twee bronnen zijn opvallend groot. De overeenkomst is wel dat ze beide nogal gedateerd zijn. 

Volgens WoOn21 stonden er eind 2021 502.000 private huurwoningen met een sociale huur in Nederland. In de Woonbase staat dat het er eind 2022 ruim honderdduizend minder zijn. Om precies te zijn 401.900. 

Hoe kan het zijn dat 's lands rekenmeesters uitkomen op zo'n groot verschil? Welk aantal is correct? Voor de Versterking Regie Volkshuisvesting - de naam van het wetsvoorstel dat de Tweede Kamer volgend jaar behandelt - kan een duidelijk antwoord op die vragen goed van pas komen. 

Aan drie betrokken partijen om uitleg gevraagd. 

Allereerst het Centraal Bureau voor de Statistiek. De persdienst van het CBS komt met een uitgebreide reactie:  
"De verschillen komen doordat het aantal private huurwoningen met een huur tot de liberalisatiegrens uit twee verschillende bronnen afkomstig is, namelijk WoON en de Woonbase.
Het WoON is gebaseerd op zo’n 50.000 enquêtes die driejaarlijks worden uitgevoerd en heeft als doel om de huisvestingssituatie en verhuiswensen in beeld te brengen. Woonbase is gebaseerd op registerinformatie van zowel gebouwen (BAG) als personen (BRP). Deze registers zijn ingericht met puur administratieve doelen. Geen van beide bronnen is met uw specifieke vraag in gedachten ingericht.
Het is inderdaad mogelijk om zowel op basis van het WoON als de Woonbase het aantal private huurwoningen met een huur tot de liberalisatie grens vast te stellen, maar omdat de bron en de methode van data verzamelen verschillen, ontstaan er verschillen in de uitkomsten.

Het gaat hierbij om verschillen in definities van onder andere het huishouden, de woning en de huisvestingssituatie. Zo bakent een respondent in WoON zijn eigen huishouden en woning af op basis van eigen interpretatie. In de registers zijn daar duidelijker regels voor. Als bijvoorbeeld drie vrienden samen in een woning wonen, is het heel goed mogelijk dat de ene respondent deze situatie typeert als één overig huishouden en de andere respondent als drie afzonderlijke huishoudens. In de registers weten we alleen dat deze drie personen een woning delen, en er wordt van uitgegaan dat het om drie alleenstaande huishoudens gaat.

Door de verschillende definities is het dan ook niet mogelijk om in de Woonbase en WoON identieke populaties te selecteren waardoor de uitkomsten tussen beide bronnen verschillen.
Tot slot is het WoON een vragenlijstonderzoek en zijn de resultaten opgehoogd op basis van gewichten. Hiervoor is gebruikgemaakt van een uitgebreid weegmodel. Gevolg is dat de aantallen op basis van WoON een schatting zijn, met een marge. Vergelijken van aantallen is dan moeilijker. De trend in beide bronnen is wel vergelijkbaar.

Wanneer u uitsluitend geïnteresseerd bent in het aantal private huurwoningen met een huur tot de liberalisatiegrens, kunt u het beste gebruikmaken van de aantallen volgens de registers (de Woonbase). Wanneer u de mensen die in deze woningen wonen, wilt analyseren op bijvoorbeeld hun woonplezier en verhuiswensen, kunt u het beste gebruikmaken van de gegevens uit WoON".

Directeur Berry Blijie van onderzoeksbureau ABF Research kiest veeleer voor de 502.000 van WoOn. Zijn uitleg over het verschil met de 401.900 van Woonbase luidt als volgt: "De cijfers voor de private/particuliere huur die je aanhaalt, zijn beide indicatief. Zolang er geen register van huurwoningen is, zal dat ook zo blijven ben ik bang. Het WoON is een enquête onder bewoners, ook van de verschillende soorten private huur. Ik ben geneigd te zeggen dat dit een goede inschatting is van het aantal omdat er ook kleinere verhuurders in vertegenwoordigd zijn. De Woonbase werkt voor een deel met registraties maar schat ook een substantieel van de huren. Dit heeft ook zijn beperkingen".

Ten slotte een reactie van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Woordvoerder Emile Vaessen doet een duit in het zakje: "De verschillen in het aantal private huurwoningen onder de liberalisatiegrens tussen WoON en de Woonbase komen met name door populatie- en selectieverschillen in het tellen van de bewoonde woningen. Zo worden in WoON de bewoonde woningen meegeteld waar zowel een als twee particuliere huishoudens in wonen. In de output van het CBS op basis van de Woonbase worden alleen de bewoonde woningen meegerekend die bewoond worden door één particulier huishouden. Daarnaast is het WoON een enquête op basis van 40.000 respondenten en door het gebruik van een complexe weging worden de aantallen bewoonde woningen opgehoogd. De Woonbase is op basis van registers (BAG en BRP). Hierdoor ontstaan ook verschillen in de bewoonde woningvoorraad tussen WoON en Woonbase". 

Het bovenstaande is niet het meest sexy onderwerp om te bespreken tijdens de feestdagen. Een aan te bevelen, goede regie op de volkshuisvesting kan er niettemin mee gebaat zijn als eenduidig is hoeveel particuliere huurwoningen bij de sociale voorraad moeten worden opgeteld. Het zou een goed voornemen voor 2025 kunnen zijn.