Ellen Verkoelen, fractievoorzitter van de Jongere Ouderen Unie in de Rotterdamse gemeenteraad, kijkt met groeiende bezorgdheid naar de verbouwing van Museum Boijmans Van Beuningen. Wat ooit begon als een noodzakelijke renovatie, is volgens haar verworden tot een kostbaar prestigeproject dat de stad op meerdere fronten onder druk zet.
"Een museum is belangrijk, maar het moet proportioneel blijven," zegt Verkoelen. "We zijn inmiddels van een basisrenovatie van 120 miljoen euro naar een ambitieus plan van 359 miljoen gegaan, leveren daarvoor notabene wel zo’n 1000 vierkante meter expositieruimte in, terwijl het museum pas in 2033 weer open zal gaan. Dat betekent een sluiting van 15 tot 17 jaar. Voor een museum dat landelijk op plek 25 staat qua bezoekersaantallen, is dat buiten proportie."
De gemeenteraad stemde in oktober 2024 in met het aangepaste verbouwingsplan, waarbij de gemeente 270 miljoen euro bijdraagt en de stichting Droom en Daad 80 miljoen schenkt. Verkoelen is kritisch over deze gang van zaken. "Het lijkt erop dat de gemeente zich laat leiden door externe donaties, zonder voldoende oog te hebben voor de financiële draagkracht van de stad en de behoeften van de inwoners. Een schenking klinkt mooi, maar we vergeten dat het grootste deel nog steeds uit publieke middelen moet komen."
Ze stoort zich vooral aan de opeenstapeling van vaagheden en de ondoorzichtige besluitvorming. "Na zes jaar ligt er nog steeds geen definitief ontwerp. Dat is niet alleen onprofessioneel, het is ook bestuurlijk onhoudbaar. Ondertussen is men alvast begonnen met de sloop van de nog geen 20 jaar oude entree van de gerenommeerde architecten Robbrecht en Daem. Er wordt gewerkt zonder dat de raad écht zicht heeft op wat er precies gebouwd gaat worden."
Een ander punt van zorg is het ontwerp van de entree van de kunststukken die geexposeerd gaan worden. "Een tegen het gebouw aangeplakte bunkerachtige structuur waar vrachtwagens achteruit naar binnen moeten rijden om hun ladingen te lossen. Dat is niet bepaald uitnodigend voor het wandelende publiek en doet afbreuk aan het karakter van het Museumpark en gebouw. Het oogt defensief, alsof het vooral gebouwd wordt op basis van logistieke behoeften in plaats van publieksbeleving."
Ook snapt Verkoelen niet dat er in deze tijden van financiële schaarste er geen enkel vraagteken (qua financiën en qua noodzaak) gezet wordt bij de overkapping van de binnenplaats van het museum. Waarom moet er een overkapping zoals in het Scheepvaartmuseum, van de binnenplaats komen. “Kostbaar en volkomen onnodig” vindt Verkoelen. “Stop dat geld liever in een effectievere en mooiere entree van de vrachtwagens die de expositiestukken aan- en afvoeren.”
Verkoelen benadrukt dat het hier niet alleen om geld gaat, maar ook om prioriteiten. "We leven in een stad waar de armoede toeneemt, waar mensen wachten op een sociale huurwoning, waar ouderen met zorgvragen tussen wal en schip raken. Tegen die achtergrond voelt het wrang om miljoenen te investeren in een project waarvan het publieke belang op dit moment onduidelijk is."
Ze hekelt de manier waarop het debat over het museum vaak wordt gevoerd. "Het wordt gepresenteerd alsof je tegen cultuur bent als je vraagtekens zet bij deze verbouwing. Maar dat is een valse tegenstelling. Je kunt vóór cultuur zijn én toch pleiten voor verstandig financieel beleid als het om de tentoonstellingsgebouwen gaat. We hoeven niet alles op te blazen tot internationale allure als de lokale basis wankelt."
Verkoelen pleit voor een heroverweging van het project. "We moeten terug naar de basis: een sobere renovatie die het museum weer veilig en toegankelijk maakt, zonder overbodige extra's. Dat is beter voor de stad en haar inwoners. Een gefaseerde aanpak zou bovendien minder verstorend zijn en beter te controleren."
Ze kijkt ook naar hoe andere steden omgaan met dergelijke renovaties. "In veel Europese steden zie je dat men kiest voor pragmatische oplossingen die in verhouding staan tot het bereik en belang van het museum. Waarom lukt het daar wel om binnen vijf tot zeven jaar te verbouwen en hier niet?"
Tot slot richt ze zich tot haar collega-raadsleden. "De gemeenteraad moet haar controlerende taak serieuzer nemen. We mogen dit soort grote projecten niet uit handen geven aan aannemers en architecten zonder dat we duidelijke kaders stellen. We zijn geen investeringsfonds, we zijn een gemeentebestuur. Transparantie en verantwoordelijkheid zijn essentieel."
Ze blijft strijdvaardig, ook al voelt ze zich soms een roepende in de woestijn. "Ik stel lastige vragen omdat ik het beste wil voor Rotterdam. En als dat betekent dat ik het prestigeproject van een paar mensen moet doorprikken, dan doe ik dat. Want uiteindelijk betalen de Rotterdammers de rekening. En zij verdienen duidelijkheid, eerlijkheid en prioriteit."