door Jan D. Swart
De Rotterdamse milieuwethouder Arno Bonte vindt niet dat de forse uitbreiding van het aantal windmolenparken in deze regio zal leiden tot ernstige aantasting van de laatste groene gebieden. ‘’Nee’’, antwoordt hij op de kritiek van Leefbaar Rotterdam om het totale vermogen op te schroeven naar 350 miljoen watt. ‘’Nee, want bij het bepalen van een geschikte locatie voor windenergie komt een zorgvuldige ruimtelijke afweging kijken’’, laat hij weten.
‘’Net als elk productieproces is ook het productieproces van windmolens niet zonder schade. De milieuwinst van windmolens zit in de elektriciteit die ze produceren, waarbij - in tegenstelling tot de productie van elektriciteit door kolen- of gascentrales - geen CO2 vrijkomt’’, pareert Bonte als de raadsleden Simons en Koster hem vragen of hij op de hoogte is dat de productie van windmolens, net als die van elektrische auto’s, gepaard gaat ‘’met grootscheepse vervuiling, kinderarbeid en mensenrechtenschendingen in ontwikkelingslanden?’’
Exact hetzelfde antwoord, zonder dat er ook maar één punt of komma aan is toegevoegd, geeft hij ook op de vraag of hij bereid is te erkennen dat windmolens ecologisch als sociaal verre van duurzaam zijn. Historische herhaling: ‘’Net als elk productieproces is ook het productieproces van windmolens niet zonder schade. De milieuwinst van windmolens zit in de elektriciteit die ze produceren, waarbij - in tegenstelling tot de productie van elektriciteit door kolen- of gascentrales - geen CO2 vrijkomt.’’
Dat er in zijn herhaling irritatie zit komt omdat de Leefbaar-raadsleden over de initiatieven van Bonte spreken in termen van ‘’een angstaanjagend doorkijkje naar het Rotterdam zoals dit college dat voor ogen heeft’’. Ze hebben het over ‘’onrendabele horizonvervuilers’’ en zien als extra slagschaduw dat het geluid dat windmolens produceren ‘’tot gezondheidsrisico’s leidt, zoals ook de WHO erkent.’’ Het maakt Bonte bozig en zijn ambtenaren ook.
De raadsleden Geert Koster en Robert Simons: ''Als u dan toch per se windmolens wilt plaatsen, waarom dan niet alleen op zee?
Zelfs op de Landtong
Het uit de grond stampen van de windmolenparken op de Tweede Maasvlakte, het Beneluxplein en de Charloisse Poort is een doorn in het oog van de Leefbaar-raadsleden, die hebben uitgerekend dat dit – om 350 MW te realiseren - er 28 windmolens moeten worden gebouwd en dat dit proces doorloopt tot 2025. Er komen er zelfs langs de Nieuwe Waterweg en bovendien wordt het windpark ‘’op de prachtige groene Landtong bij Rozenburg uitgebreid en ‘gerepowered’. Om dit alles te bewerkstelligen wordt onder andere het geflopte stadsregioconvenant met vijf jaar verlengd’’, aldus Simons en Koster.
Het prikkelde het tweetal tot nog twee stookvragen. ‘’Hoeveel extra vogels, vleermuizen, zeehonden, bruinvissen en tuimelaars gaan er sneuvelen als gevolg van uw plannen om het aantal windmolens op Rotterdams grondgebied fors uit te breiden?’’
Bonte: ‘’Het doel is dat de impact op populaties tot een minimum wordt beperkt.’’
Leefbaar: ''Waarom presenteert u de voorgenomen verlenging van het stadsregioconvenant als een mededeling in plaats van dit voorstel aan de raad voor te leggen?''
Bonte: ''De bevoegdheid voor de voorgenomen verlenging van het stadsregioconvenant ligt bij het college.''
Leefbaar: ''Bent u het met ons eens dat uw uitbreidingsplannen zullen leiden tot ernstige aantasting van de laatste prachtige groene gebieden in onze regio?''
Bonte: ''Nee. Bij het bepalen van een geschikte locatie voor windenergie gaat een zorgvuldige ruimtelijke afweging vooraf.''
Leefbaar: ''Deelt u onze analyse dat het maatschappelijk draagvlak voor windmolens op land minimaal is?''
Bonte: ''Nee. Steun voor schone energie wordt steeds groter.''
Leefbaar: ''Als u dan toch per se windmolens wilt plaatsen, waarom dan niet alleen op zee?''
Bonte: ''De ambitie voor wind op zee staat naast de ambitie voor hernieuwbare energie op land.''
Het verschil van inzicht tussen milieuwethouder Bonte en zijn criticasters bij Leefbaar bevat 23 vragen en antwoorden. Ze zijn na te lezen op: https://rotterdam.raadsinformatie.nl/document/8846268/1/20bb6683