Jan D. Swart interviewt Aad van den Heuvel (1995)

15 June 2020, 23:21 uur
Algemeen
mainImage
ANP

Vorige week overleed op 85-jarige leeftijd Aad van den Heuvel, de eerste Nederlandse oorlogsverslaggever op tv. Hij was in Vietnam, Nieuw Guinea, Guinee Bissau en Ruanda. Aad van den Heuvel was het gezicht van het favoriete KRO-nieuwsprogramma Brandpunt, dat aan begin van de tv-tijd in Nederland duelleerde met VARA’s Achter Het Nieuws met Koos Postema en Herman Wigbold.

Vijfentwintig jaar geleden kwam Van den Heuvel – zoon een baggeraar in Sliedrecht - in gesprek met Jan D. Swart tot de volgende monoloog in het Rotterdams Nieuwsblad. Het interview is ook opgenomen in de boeken Kanjers, Culthelden & Engnekken, die Swart samen schreef met Johan Derksen.


‘’Twintig jaar geleden bezocht ik nog missionarissen die gewoon in een hutje in de modder waren gaan wonen en zich maximaal twee dingen afvroegen: waarom snijden ze hier elkaars koppen af en hoe kan ik ze aan het verstand brengen dat dit niet hoeft?
Dat waren uit de kluiten gewassen mannen. Door de bank genomen fantastische mensen. De echten, want je had er natuurlijk ook klootzakken onder, maar die waren binnen de kortste keren weer vertrokken. De besten bleven, maar die hadden dan ook een grenzeloos geduld. Ze bouwden eigenhandig een hut midden in die mangrovebossen en zeiden tot de plaatselijke bevolking: hier zit ik, kom maar, ik deug en ik kan jullie wat leren. Ze bonden gewoon in hun eentje de strijd aan tegen het kannibalisme en de koppensnellerij en zaten daar vervolgens heel basic, meestal hun verdere leven lang.

Met nu vergeleken was dat nog de traditionele hulpverlening. Nu komen ze en verdwijnen weer. Er zit hooguit twee jaar tussen; weggegooid geld, dure energie. Dat is hardhollend eieren tellen en daar wordt niemand wijzer van. Als je die hulporganisaties van de Verenigde Naties ook ziet, allemaal met het nieuwste model Land Rover en met zeven bedienden en een gigant van een salaris. Ja, het zal misschien best een beetje helpen, laat ik het netjes zeggen, maar ik zie het er tegen jou gezegd niet van af. Grote huizen, dure auto’s, daar win je geen mensen mee, je raakt er alleen maar van in een buitensporige staat van ontmoediging.

Aan de andere kant geef ik toe dat het steeds moeilijker wordt om mensen beschaving bij te brengen. Als ik een vrouw in Ruanda vraag: heb je mensen gedood? En ze antwoordt dan: nee dat niet, maar wel een paar kinderen. Ja, dan gaat er bij mij een heel groot scherm naar beneden, want dan begrijp ik er niks meer van en dan valt al die kennis die ik van al die culturen heb opgedaan helemaal in duigen.

Ik heb heel lang gedacht dat met name Afrika een eeuw intelligentie achter lag op de westerse beschaving, maar daar ben ik sinds de toestand in Bosnië volledig van teruggekomen. Zelfs in een vrij moderne, geïndustrialiseerde natie die Joegoslavië toch was, vallen mensen van de ene op de andere dag terug naar de ontwikkelingen van de Hutu’s en de Tutsi’s. Waarmee maar weer eens bevestigd is dat de wreedheid in de mensen zit en niets te maken heeft met onze beschaving of die andere beschaving in Afrika. De Serven willen een Groot-Servië en hebben een hekel aan de moslims. Dat is hun aangepraat en dat geloven ze dus ook. En dan maakt het kennelijk niet meer uit dat je eerst vreedzaam als buren in één straat naast elkaar hebt gewoond en dat je in het gunstigste geval zelfs gewoon als vrienden bij elkaar op de koffie kwam. Zodra er een foute leider opstaat die roept: het is je vijand, dan krijgt de mensheid een waas voor de ogen en zet de een bij de ander een mes in de rug.

Het enige voordeel van oud Joegoslavië is misschien, dat je hierdoor Afrika beter begrijpt. Bovendien is het een waarschuwing. Het kan dus nog steeds overal gebeuren, ook hier, als de juiste verkeerde omstandigheden maar daar zijn. Het maakt ook niet uit of je veel reist of weinig reist, of je veel leest of weinig leest, het onbegrip wordt stééds groter. En naarmate ik ouder word, voel ik ook een toenemende persoonlijke voorzichtigheid. Ik zie in Afrika dingen gebeuren waarvan ik denk: daar heb ik vijfentwintig jaar geleden met m'n neus bovenop gestaan, jong en onbezonnen.
Toen de hoofdstad van Biafra werd beschoten door de Nigerianen zochten we met een team van BRANDPUNT het hoogste flat om goed te kunnen zien waar er gebombardeerd werd. En toen we eindelijk bovenop dat dak stonden, bombardeerden ze op vijftig meter de overkant van de straat. En daar stonden we dan, helemaal vooraan in de frontlinie met een camera en een microfoon. Daar zou ik nou toch niet meer aan moeten denken.

‘’Een mens zit raar in elkaar’’

Ik heb het in Vietnam met een patrouille van de Amerikanen meegemaakt dat er een soldaat naast me op een mijn trapte. De ravage die je dan ziet, die is met geen pen te beschrijven. Maar ik liep er wel. Allemaal hele linke soep, maar ik ging. Ook dat is het onbegrijpelijke aan een mens. Twee kleine kinderen thuis en ik naar Vietnam. En natuurlijk heb ik meer dan dikwijls gedacht: wat doe ik hier? Maar twee maanden later stond ik weer ergens anders midden in een brandhaard. Een mens zit raar in elkaar.

Ik ben nu zestig en ik zal me misschien nu eerst drie keer moeten bedenken om nog risicogebieden te bezoeken, maar wat is risico? Risico is natuurlijk net zo goed in het voormalige Nieuw-Guinea de Brazarivier afzakken, terwijl niemand weet waar je bent. En als ze het wél geweten hadden, konden ze je in nood onmogelijk op tijd bereiken. Maar je deed het. Op jonge leeftijd sta je daar absoluut niet bij stil. Je vaart vijf dagen en vijf nachten zo’n rivier op, met aan weerszijden oerwoud, in de verte zware bergmassieven en met aan boord één plaatselijke stuurman, één missionaris en één dieselmotortje. Daar hangt dan je hele leven vanaf, van één zo'n motortje dat, als het één keer op de rug van een krokodil loopt, nooit meer zal starten. Alleen zo’n schipper zegt dat pas als je na vijf dagen en vijf nachten rond zo’n walmende kookpot zit met allemaal vreemde geluiden om je heen. Dan denk je: Aad, wat doe je hier?

Ik heb een keer malaria opgelopen in Guinee Bissau in West-Afrika  toen we daar met het bevrijdingsleger waren opgetrokken. Ik werd verrot gestoken. Ik had geslikt, maar het hielp niet. Een week later op doorreis werd ik ziek in Tokyo en wel zó ziek, dat ik dacht: laat me hier maar doodgaan. Het was de eerste keer dat ik merkte dat een ziekte een soort berustend voorportaal voor de dood is. Ik was te ziek om het erg te vinden. Ik zei: laat maar en ik meende het. Nu twintig jaar later is die malaria-muskiet resistent geworden tegen alles en nog wat. Men is dus nu in wanhoop bezig om de genen van die beesten te veranderen, want dat is het enige nog wat ze kunnen doen. Daardoor moest ik, toen ik drie weken geleden naar Afrika ging, Lariam slikken. Dat is een hele krachtige, want piloten mogen het niet eens gebruiken. Maar het andere werkt niet meer.

‘’Dat reizen zit in de familie’’

Toch ga ik. Dat reizen zit nu eenmaal in de familie. Mijn vader en zes van z'n broers bevoeren de wereldzeeën al ver voor de oorlog. Het waren Rotterdamse zeevaarders en van kinds af aan heb ik niet anders dan hun verhalen gehoord. En toen ik veertien, vijftien jaar was en iedereen in die eerste naoorlogse jaren heel makkelijk van school vrij kon krijgen, ging ik mee. Toen al naar Afrika, de kleine reizen. In de havens met de matrozen mee, die dus ook meteen opgewekt naar de dames holden. En dan werd ik in de wachtkamer van de bordelen neergepoot en moest ik wachten. Dat was minstens zo spannend als de erecode, want eenmaal thuis werd er niet over gesproken. Je was in vertrouwen genomen en als je in vertrouwen was genomen, was je aanvaard. Ook door ouwe rotten, zoals mijn vader, die aan boord bleven omdat ze het allemaal al hadden gezien en er ook met geen woord over spraken.

M'n vader bleef ook wel eens gewoon een jaar weg, zonder bericht. Er was geen telefoon, dus waren we aangewezen op de scheepvaartberichten in de krant en af en toe een brief. Dat trok echt een wissel op huwelijken. Mensen vervreemdden van elkaar. En misschien nog niet eens tijdens die zeejaren, maar dan zeker daarna. Toen mijn vader op zestigjarige leeftijd met pensioen ging, zat hij ineens thuis. Dat kon helemaal niet. Voor hem niet, maar ook voor m'n moeder niet. Die mannen hadden hun hele leven over de zee gestaard en in een raar klein kringetje geleefd. Thuis bestierden de vrouwen de hele handel. Die mannen mochten zich nergens mee bemoeien. Toen later de golf van emancipatie over deze lage landen spoelde, met de Ageeth Scherphuizen die allemaal gelijk hadden in die tijd, had ik het allemaal al meegemaakt. Die mannen hadden geen moer te vertellen, die moesten alleen maar blij thuiskomen met cadeaus, aangename verhalen en geld. En daarna gauw weer weg.
Het stond trouwens vast dat ik na mijn diensttijd zelf ook zou gaan varen. Daar was eigenlijk thuis nooit discussie over geweest. Totdat ik afgekeurd werd voor de zeevaartschool omdat ik kleurenblind was. En machinist wilde ik niet worden, want ik was atechnisch. Dat was een klap hoor. Daar heb ik maanden mee ingezeten, want wat nu? Ik ben ten slotte terecht gekomen op het CIOS in Overveen, want de enige kans om op een andere manier aan boord te komen was als sportleraar. En dat lukte.

‘’Ik heb nog gevaren op de Oranje’’

Ik heb toen nog even gevaren op de Oranje, de laatste reizen naar Indonesië. Totdat het schip er niet meer welkom was en ging cruisen in de Middellandse Zee en dat was m'n wereld niet. En ze zeggen wel eens: als je het dan echt niet meer weet, word je sportjournalist. Nou, dat is dus mijn jeugdzonde geworden, want ik werd het, los en vast. Een van de eerste opdrachten was een verhaal voor het dagblad Tubantia en dat moest gaan over sport en tv. Enfin, ik belde op de gok meneer Castelijns van de KRO en vroeg of ik langs mocht komen. Maar toen ik bij hem zat, stelde hij de vragen. Wat doet je vader en wat is je opleiding? Waarop ik zei: maar meneer Castelijns, is het niet wat ongebruikelijk dat u de vragen stelt en niet ik? En toen kwam de aap uit de mouw, want hij dacht dat ik kwam solliciteren. Binnen drie dagen was ik aangenomen. Dat was in 1960. Ik had zelf thuis niet eens tv, want die konden we niet betalen.

Ik was ook niet eens rooms, maar onze belangen liepen wel synchroon. Het belangrijkste is, had meneer Castelijns gezegd, dat je begrijpt dat de wereld niet bij Zundert ophoudt. De KRO kijkt graag over de grenzen heen. Nou, dat was niet aan dovemansoren gezegd en zo ben ik erin gerold. Want er was altijd wel ergens een Ome Heer, die ergens missionaris was en opriep om zilverpapier in te zamelen. Die interesse van de KRO sloot naadloos aan bij de mijne. Bovendien vond ik het een open club. Ik kon vrij praten over wat ik wel, maar óók wat ik niet goed vond aan de katholieke kerk. Als ik weer eens in een land geconstateerd had dat de hele ontwikkeling telkens in duigen viel door de bevolkingsaanwas, dan mocht ik dat zeggen en ik zei het ook. Die hele politiek van de paus, die spiralen, pillen en condooms verafschuwt, is natuurlijk ook allesbehalve menslievend. Na 1960 hebben er wat dat betreft wel meer mensen binnen de KRO het licht gezien.

‘’Er zijn geen ideeën meer’’

We haalden bij BRANDPUNT ook niet voor niks monseigneur Bekkers voor de camera met zijn oraties dat geboortebeperking mogelijk moest zijn. Trouwens ook het celibaat werd voor vele van zijn collega’s een ondraaglijke kwestie en velen zijn ook vrolijk in het huwelijk getreden. Wij signaleerden het. Het is in die jaren zestig ook geenszins een statisch achter het Vaticaan aan hollen geweest. Ook de bedenkelijke rol van Rome tijdens de Tweede Wereldoorlog is ter sprake gebracht. Het was de tijd van de veranderingen. Het enige wat gevoelig bleef, maar dat ligt ook bij mij gevoelig, en nog steeds, dat is euthanasie. Als je zoals ik zelf een klein staartje van de oorlog hebt meegemaakt, moet je daar met de grootst mogelijke voorzichtigheid mee omspringen. Ook met abortus, want ik blijf dat een vrij treurige manier van geboortebeperking vinden.

En als dat nu de mening van de meeste katholieken is, dan is dat een standpunt waarachter de KRO ook in deze tijd moet blijven staan. Zoals er op Nederland 1 ook rubrieken moeten blijven bestaan waarin de signatuur van de KRO herkenbaar is. Dat is nu de kracht van de publieke omroep en ik zeg je dat er binnen die afroming juist nu tal van kansen liggen voor de publieke omroep, want de commercie weet het nu al niet meer. Op zichzelf is dat heel geestig. De hardware is er, maar er moet op het beeld natuurlijk wel iets bewegen. Dat is het probleem. Je ziet daarom hoe elk idee wordt uitgemolken, of gestolen of gepersifleerd het scherm haalt. En al die herhalingen. Dat komt omdat er geen ideeën meer zijn, althans geen ideeën die garant staan voor hoge kijkcijfers en dat is bij de commerciële omroepen toch het enige criterium.

‘Nu alleen nog volksverlakkerij’’

Vandaar een hoop rotzooi, reality-tv, volksverlakkerij, alles gefocust op de kijkcijfers en waarbij voorbij gegaan wordt aan de betrokkenen. Nee, SPOORLOOS valt daar niet onder. Ten eerste maken ze dat programma met volle medewerking van de betrokkenen. Ten tweede krijgen ze iets voor elkaar wat mensen kennelijk al jaren vergeefs geprobeerd hebben. En natuurlijk is het een beetje huil-tv, maar aan de andere kant zie je ook wat een moeite de KRO daar mee heeft. Want zodra er ook maar enigszins gehuild wordt, wendt de camera zich af.

Ik ben trouwens ook niet tegen emotie-tv. Dat is heel wat anders. ALL YOU NEED IS LOVE vind ik prima. Het heeft met de oerdrift van mensen te maken. Alle hormonen gaan weer eens door het lijf gieren. Het is vrij onschuldig. Als je maar rekening houdt met de betrokkenen. Je gebruikt ze als brandstof voor een leuke uitzending, maar die nazorg is minstens zo belangrijk.
Maar ik geloof niet, als ik nu dertig geweest zou zijn, dat ik me in die commercie had laten meezuigen. Jongeren kunnen bij de commerciële omroepen niet eens lekker meer op hun bek gaan en dat gingen wij wel. Ik heb bij Brandpunt vaak genoeg gezeperd en dan zei mijn vader altijd heel teleurgesteld: jongen, wat jammer, want je kon zo goed leren. Maar we kregen wel de kans, omdat je bij een fout niet direct tachtig adverteerders achter je reet aan kreeg’.