Chriets laatste grafrede voor de mensheid

8 May 2018, 22:11 uur
Algemeen
mainImage
Digitaal Dagblad
Afbeelding is niet meer beschikbaar

De vorig jaar overleden populair wetenschappelijke televisiepresentator Chriet Titulaer zou morgen (woensdag) 75 jaar zijn geworden en krijgt in zijn geboortedorp Hout-Blerick een monument. Maar de 74 jaar geworden tv-persoonlijkheid uit de jaren zeventig en tachtig – de eerste man die helder kon vertellen over planeten en hoge kijkcijfers scoorde – was meer dan een ver van Rotterdam weg wonende Nederlander, hij was voor iedereen heel dichtbij. Ook vanwege zijn markante verschijning: baard zonder snor, model tuinkabouter, en Limburgs accent.

Van alle vroegere vakpresentatoren is hij later het vaakst getypeerd. Dat deden Wim de Bie, Robert Paul, Diederik van Vleuten, André van Duin, Tosca Niterink en Erik van Muiswinkel. In 1997 gaf hij een van zijn laatste grote interview in De Haagsche Courant en vertelde hij Jan D. Swart (nu columnist bij Dagblad010) exact wanneer de mensheid ophoudt te bestaan. Facinerend. Het interview is later geplaatst in de twee dikke boeken die Johan Derksen en Jan D. Swart schreven in het kader van hun reeks: Kanjers, Culthelden & Engnekken.

(1997) - ''Ik ben er volstrekt van overtuigd dat er op tal van plaatsen in het heelal intelligent leven is en met intelligent leven bedoel ik: leven dat vergelijkbaar is met het leven op aarde. Ik acht die kans zelfs honderd procent. Het totale heelal bestaat namelijk uit honderdmiljard maal honderdmiljard sterren en elke ster kan planeten hebben met een atmosfeer, dus om in mijn kansenberekening op de aanwezigheid van intelligent leven nu op nul uit te komen lijkt me zeer onlogisch. Los van de arrogantie dat wij de enige planeet met leven zouden zijn.
Wel zou het toevallig zijn als er elders mensen zouden verblijven met tien vingers en tien tenen. Ze zullen er waarschijnlijk anders uitzien. Misschien zullen we schrikken, misschien zullen we lachen. Geen idee. Maar ik ga wel uit van mensen of dieren en niet van wezens, want dat laatste heb ik altijd slap geouwehoer gevonden. Het begrip buitenaards wezen is kinderboekenfantasie.

Als u mij vervolgens de vraag stelt of dat intelligente leven ons hier op aarde zou kunnen bezoeken, dan is m’n antwoord dat dit volstrekt onmogelijk is. Daarvoor zijn de afstanden te groot, niet alleen voor ons, maar ook voor hen. De helderste en dichtstbijzijnde ster, de Alpha Centauri, staat bijvoorbeeld op een afstand van ruim vier lichtjaren en de intelligente mens kan nog niet met een duizendste van die lichtsnelheid reizen. Als er dus op een planeet als Alpha Centauri leven zou zijn en je vertaalt dat leven in een mensbeeld, wat reëel is, dan zouden die mensen er vierduizend jaar over doen om ons te bereiken en dat is zoals u weet een onmogelijke zaak. Waarbij ik er dus niet van uitga dat er elders in het heelal intelligenter leven zou zijn dan bij ons op aarde, want ook dat is niet voorstelbaar.

Je hebt in de sciencefiction twee stromingen. De eerste stroming behandelt de realiteit op basis van wat we weten. Die hang ik aan. De andere bouwt fantastische ruimtevaartuigen die sneller gaan dan het licht. In die stroming ben ik niet geïnteresseerd. Wel in die van Arthur C. Clarke, omdat die voortborduurt op kennis van zaken. Maar ook die biedt geen mogelijkheid tot bezoek. Wel om met dat intelligente leven elders in contact te komen. Daar is ook een taal voor ontwikkeld. Een kosmische taal. We noemen die Lincos. Ontwikkeld door professor Freudenthal. Een volkomen theoretische taal, maar die is zo logisch dat ieder mens die kan begrijpen, zowel de ontvanger als de verzender. Maar dan ga ik, nogmaals, uit van het bestaan van mensen en niet van wezens.

Als je die kosmische boodschap bijvoorbeeld zou kunnen uitzenden naar de dichtstbijzijnde ster, dan komt die boodschap daar over vier jaar aan. En stel nu eens dat men dezelfde dag nog bereid is om een boodschap terug te sturen, dan is onze vraag in totaal acht jaar onderweg voordat die beantwoord wordt en dat bedoel ik met de onmetelijkheid en de onvoorstelbaarheid van de afstand. Dat besef is bijna niemand aan het verstand te brengen. Het geeft tegelijkertijd ook het benauwende aan van sterrenkunde. Want ik praat nu over tal van facetten van die wetenschap, terwijl je als goeie sterrenkundige eigenlijk niet buiten je specifieke terrein kan kijken. Ik bedoel, toen ik gespecialiseerd was in de maan, werd ik geacht niks te zeggen over de zon en los van het feit dat dit zo hoort, voelde ik die benauwenis binnen die fascinatie zelf ook.

Dat gevoel ontstaat pas als je bevlogen raakt door die wetenschap. Want toen ik eraan begon, had ik dat helemaal niet. Ik ben sterrenkunde gaan studeren, eigenlijk omdat ik scheikunde vervelend vond. En waarom vond ik scheikunde vervelend? Omdat mijn scheikundedocent meer achter mijn zusjes aan zat dan dat hij geïnteresseerd was in mij. In feite koos ik dus sterrenkunde om een andere docent te kunnen krijgen. Ik had op dat moment geen enkele verheven doelstelling. Ik wist bij de eerste les niet eens waar de Grote Beer stond.
Ik heb na mijn afstuderen ook maar drie jaar in de wetenschap gezeten. Het is een beperkt vak. Zeker in relatie tot wat ik daarna voor Teleac ben gaan doen. Toen maakte ik allerlei cursussen, van beton tot archeologie. Ik bestreek toen in feite het hele terrein van de bètawetenschappen. Dit terzijde.

Ik had het over die onmetelijke afstanden. Die zijn in het heelal met het blote oog niet te zien. Als u vanavond, als het onbewolkt is, naar de sterrenhemel kijkt ziet u een sterrenhemel die niet bestaat. U ziet een sterrenhemel die ook nooit bestaan heeft en nooit zal bestaan. Je ziet al die sterren namelijk op een verschillende leeftijd. De dichtstbijzijnde ster staat vanavond aan de hemel zoals die er vier jaar geleden stond en er naast staat er één zoals die er duizend jaar geleden uitzag. Zo groot is de afstand. Nog anders gezegd: die twee sterren die je denkt te zien hebben in werkelijkheid nooit in combinatie naast elkaar gestaan. Dat is het gekke aan het mysterie.

Je ervaart het als een werkelijkheid, maar in werkelijkheid is het een schijnwerkelijkheid. Bovendien is zo'n ster geen lichtpuntje, maar een gloeiendhete rode bol, een miljoen graden heet. Over die miljarden en miljarden sterren hoort men op school nagenoeg nooit iets. Je leert alleen iets over die negen planeten die rondom de zon draaien, zoals Jupiter, Saturnus, Venus, Neptunus en Mercurius. Gevoelsmatig zijn die dichter bij ons, maar ook daar zullen we gezien de afstand nooit met een bemand ruimtevaartuig kunnen komen. Saturnus, Jupiter en Neptunus hebben niet eens een vaste oppervlakte. Daar kun je niet eens landen. De lucht gaat er over in nevel en hoe dichter je die planeten nadert hoe meer die nevel over- gaat in een vloeibare vorm. U moet zich dat voorstellen als een wolkendek en die wolken worden steeds dichter en dichter en geleidelijk gaan ze over in een vloeistof en dan zit je midden in de planeet. Daar kunnen dus geen mensen leven.

Van die planeten die om de zon draaien heeft de aarde de mazzel dat ie net niet te heet en net niet te koud is. Hij staat precies op de goeie afstand van de zon. Daarna volgt Mars, dat misschien leven heeft gehad en vervolgens de maan. Deze week weten we of er fossiel leven op de maan is geweest en dat is qua wetenschap een aardige stap op weg naar vroeger leven. Ook de Saturnus-maan heeft misschien leven gehad. Maar als je mij vraagt waarom dat leven daar dan is opgehouden, zou het antwoord kunnen zijn, maar met de nadruk op kunnen: omdat de maan vroeger wel een atmosfeer had en nu niet meer. En zonder atmosfeer is er geen leven mogelijk.
Overigens is die maan als onderdeel van de aarde een onbetekenend stofkorreltje in het geheel. Hij is zo klein dat men hem vanaf de dichtstbijzijnde ster niet eens zou kunnen waarnemen. Trouwens ook de aarde is maar een stofje; vier keer groter dan de maan. Het zijn twee kleine kouwe bolletjes die alleen maar licht uitzenden dat ze terugkaatsen van de zon. Wat wij nu, sinds de eerste Spoetnik, doen is ook niet reizen in de ruimte. Dat is zwaar overdreven. We draaien alleen maar om een stofkorreltje heen. Bezien in het licht van de onmetelijkheid van het heelal heeft dat nul en generlei waarde.

Wat niet wegneemt dat ik het een goeie zaak vind dat er zoveel geld aan de sterrenwetenschap wordt besteed. We laten daarmee zien dat in deze wereld niet alles commercieel is. De mens verzamelt geld en de mens heeft geld als hij doodgaat. Zo zijn we opgevoed. Maar er rijdt nooit een geldwagen achter een lijkwagen. De sterrenkunde is dus juist een voorbeeld van een wetenschap waar niets uitkomt wat toepasbaar is in het dagelijks leven. Alle geld dat je in de sterrenkunde investeert is weggegooid geld en dat is prachtig. Mensen stellen zich nu eenmaal vragen die achter de vragen liggen en dat moet je ook zo houden.

We hebben nu een heel goed beeld van het ontstaan en de evolutie van het heelal en vullen dat steeds verder in. Dat is de drijfveer van de sterrenkunde. Je mag toch op z'n minst een beeld willen hebben van je eigen woonplaats. Mits er geld is, zullen we binnen dertig jaar ook op Mars rondlopen. We hadden het nu al kunnen doen, maar op het moment dat we op de maan landden, was in feite het hoogtepunt in de ruimtevaart voorbij. Daarom hebben ze de reizen naar de maan ook teruggedraaid. Ze waren eerst van plan om tot Apollo 23 te gaan, maar ze zijn bij Apollo 17 opgehouden.

De vraag is trouwens of ze in 1969 wel voor kennis van de maan naar de maan gingen. Het was toen al veel meer bedoeld als een bewijs aan de mensheid dat we er konden landen en toen we er eenmaal waren, namen we ook maar een zak vol stenen mee. Maar meer voor de fun. In grote lijnen zeggen we dus dat de sterrenkunde nu wel bekend is. We hebben het heelal opgedeeld in atomen en moleculen. Nu beginnen we ook de bouwstenen van de atomen weer te ontdekken. Zo ga je steeds gedetailleerder in op het ontstaan van het heelal.
Je kan er geloofsmatig ook een superregisseur een rol in laten spelen, maar daar hebben we geen enkel bewijs voor. Op dat punt ben ik heel nuchter. Ik was als kind zeer gelovig, Venlo, katholiek, maar ik kwam terecht op een sterrenwacht met ongelovigen. Dat verbaasde mij in het begin heel erg, want ik dacht juist dat sterrenkundigen gelovigen zouden zijn. Maar ze waren allen atheïsten. Met als gevolg dat ik dat geloof zelf ook langzaam maar zeker heb laten varen. Er is nog slechts een kleine basis over. Ik kan me het bestaan van een superregisseur dus wel indenken, maar om die kracht nu protestantse, katholieke of islamitische eigenschappen toe te dichten, gaat me te ver. Ik denk dat alle mensen sterrenkunde zouden moeten gaan studeren om helderder te kunnen denken. Maar dat is mondiaal denken en weinigen gegeven.

Maar goed, we hebben nu een goed beeld van het totale heelal. Geef ons alleen nog een betere telescoop. Dat is nog het enige wat echt te wensen valt. Het zou geweldig zijn als we ook de planeten konden waarnemen van de grote sterren. Want de rest weten we. We weten hoe lang de zon nog zal blijven branden en daarmee weten we dus ook hoe lang de mens op aarde nog zal blijven leven. We weten dat zelfs heel precies, want daar kun je de natuurkundewetten op toepassen. De zon heeft nog een levensduur van vijfeneenhalf miljard jaar. Langer niet.
Dat zei ik laatst een keer tijdens een lezing en toen stond er een man op in de zaal en vroeg: wat zei u? Ik zeg: vijfeneenhalf miljard jaar. Toen ging ie opgelucht weer zitten, want hij had verstaan: vijfeneenhalf jaar. De zon is op de helft van zijn leven. Maar hij heeft nog voor vijfeneenhalf miljard jaar brandstof. We kunnen dus nog een poosje vooruit, maar eens houdt het op. Definitief. Wat weer heel erg de betrekkelijkheid aangeeft van ons bestaan op aarde. Alles wat we opbouwen en ontwikkelen doen we in feite voor niks.

We kennen het tempo van verbranding van de zon exact. Aan het einde van z'n bestaan zal ie uitelkaar spatten. Dan zwelgt ie als 't ware de aarde op. In dat stervensproces gaat de zon geweldig uitdijen en komt daarbij vervolgens tot zeer dicht bij de aarde en klapt. Dat zijn zeer heftige taferelen en dat zien we bijna dagelijks met telescopen bij de andere sterren. Er klappen er dagelijks. Dat noemen wij het zwarte gat. Het merkwaardige daarbij is dat je 't per telescoop ziet gebeuren, maar – en nu goed opletten – op het moment dat je zo'n ster ziet exploderen, op een afstand van pakweg tien lichtjaren van ons verwijderd, dan moet u zich realiseren dat die explosie al tien jaar geleden heeft plaatsgehad. Dat is het mystieke. De angst voor een onverwachte oerknal is er dus niet. De zon is een keurige tijdsklok. We hebben niets te vrezen, tenzij het leven op aarde zichzelf vernietigt. Maar dat is een ander verhaal. Dat heeft niks met de zon te maken.

Wel bijvoorbeeld met onze technologie, omdat die zo voortgeschreden is dat we erin zouden kunnen verstikken. In de honderden jaren die achter ons liggen is er namelijk niets veranderd, maar nu is er bijna op elk gebied een revolutie gaande. En de vraag is of we daar wel mee kunnen blijven leven. Als morgen bijvoorbeeld in heel Nederland de elektriciteit zou uitvallen, geef ik u op een briefje dat er veel doden zouden vallen. Als er van de ene op de andere dag geen computers meer zouden bestaan; zou het hele dagelijkse leven binnen vierentwintig uur stil komen te liggen. Dat zijn eenvoudige dagelijkse schrikbeelden.

Maar het is nu eenmaal des mensen om veel kennis te willen verzamelen. Dat is ook niet meer te stoppen. Maar ik acht het zeer wel mogelijk dat de beschaving te ver is gegaan en ik acht het zelfs niet uitgesloten dat de mens zich daardoor zelf vernietigt. De groei van de wereldbevolking is bijvoorbeeld nagenoeg tot stilstand gebracht. Er is een rigoureuze geboortebeperking, terwijl het vroeger heel normaal was dat er huisgezinnen bestonden van zes tot twaalf kinderen. Nu hebben we er allemaal gemiddeld twee. Dat is een geweldig verschil. Iedereen is daar laaiend enthousiast over, maar het hoeft niet per definitie goed uit te pakken. Want het zou kunnen betekenen dat de technologie je daardoor de baas wordt en dat je als mens helemaal afhankelijk wordt van computers, chipkaarten, glasvezels en satellieten. Dat leidt onherroepelijk tot een verstoring van de mensheid en het gegeven dat de mens dus niet zelfstandig meer bestaat. Als ik lezingen in het land hou, verzwijg ik dat maar. Ik ben er om de zaal te plezieren, niet om de mensen teleurgesteld het pand te laten verlaten. De sterrenkunde komt in die sessies ook nauwelijks aan bod. Het is ook m'n beroep niet meer. Ik vertel over de reizen en alles wat ik tijdens die reizen heb beleefd. Dat zijn honderd tot honderddertig spreekbeurten per jaar. Voor banken, stukadoorsbedrijven tot fietsenmakerijen. Ik geef een toekomstvisie, maar die stem ik af op de doelgroep. Het moet altijd een feest zijn en niet zoals nu een grafrede.''