Jan D. Swart: Collaboreert Zorg met de Uitvaart?

9 December 2018, 19:41 uur
Columns
mainImage
Digitaal Dagblad
Afbeelding is niet meer beschikbaar

Laat ik nu zelf ook hebben ondervonden dat de Zorg in dit land een labyrint is zonder ingang. Zelfs met dertig verwijsbrieven in een sliert uit het raam zijn mensen kansloos als de geriater een pestbui heeft. Toen mijn vader na een half jaar aan de beurt was voor een gesprek hoefde hij maar één vernederende vraag te beantwoorden. Hoeveel 4x4 was.
Vijftig, antwoordde hij, want hij dacht dat de geheugenarts kwam biljarten.
Eenmaal binnen in zo’n huis is het nog veel erger en het is altijd erg geweest.

Hoe lang is het geleden dat Maarten Spanjer voor de NCRV als eerste op die taxi reed? Vijfentwintig jaar? Achterin zat een vrouw die spontaan haar gebit uit haar mond nam en voor het oog van de camera liet zien dat in elk geval het registratiesysteem in de Nederlandse verzorgingshuizen klopte.
Toen al werd er zwaar beknibbeld in verzorgend Nederland en er hadden erg vreemde mensen het voor het zeggen in die branche, want ten eerste was in dat gebit haar naam getatoeëerd. En vervolgens werd, zo te horen, haar eigen aow met staatsbekrachtiging op directieniveau beheerd, want om het ritje met de taxi te kunnen maken had ze geld moeten vragen. Daarom wilde ze een bonnetje van Spanjer, want zonder plausibele verklaring dat ze inderdaad met de taxi had gereisd zou haar onmiddellijk tot een verdachte maken en bij terugkeer de vraag rechtvaardigen wat zij in hemelsnaam met dat geeltje had uitgespookt.
Het was nog in de guldentijd.
Nederland zat met z’n oren te klapperen.

Als u mij een keer zou komen bezoeken, meneer, zei ze tegen Spanjer, wat ik leuk zou vinden en u brengt, laten we zeggen, als cadeautje een bloesje voor me mee, dan moet ik dat bloesje niet alleen de volgende dag laten merken, maar u bovendien vragen om persoonlijk te verklaren dat u mij dit bloesje cadeau hebt gedaan. Want anders denken ze dat ik in andere kamers loop te roven.

Hoe slaapt u?, vroeg Spanjer, die vanuit zijn taxi meesterlijk registreerde wat onze landgenoten werkelijk van de samenleving vonden.
Ik slaap, antwoordde ze, met een wildvreemde vrouw op een klein kamertje met een gordijntje er tussen en vanaf de eerste dag dacht ik: zo gaat het dus in de gevangenissen ook.

En toen kon ik Spanjer wel omhelzen, want zijn reactie was geheel de mijne en waarschijnlijk de uwe ook. Hij zei: lieve schat, daar slapen ze alléén.

Vijfentwintig jaar geleden schreef ik er in De Haagsche Courant pislink een verhandeling over. Ik had het toen over het gladjanusimperium dat collaboreerde met de uitvaartindustrie en las dat er ook toen al een storm over de bovenwindse eilanden had geraasd en ook toen al Arno Bontes en Jan Rotmansen bestonden.
Ik eindigde als volgt: wel voor de kroonprins op het weggewaaide Sint Maarten twaalf hotelkamers- en suites afhuren, wel de staatsruif zeshonderd miljoen lichter willen maken voor internationaal milieubeleid, wat mag hoor en wellicht zelfs zeer nuttig is, mits het geen rovende belangenbusiness wordt, maar wees dan niet stokdoof voor een oude vrouw die in één rit met een taxi de ontluistering aantoont van al die mensen die ons land met eelt op hun handen hebben opgebouwd.
Vijfentwintig jaar geleden.
De echte degeneratie van de Staat der Nederlanden moest toen nog beginnen.