De rechtbank van Rotterdam vindt dat Havensteder jarenlang de huren ten onrechte extra heeft verhoogd van haar duurdere huurwoningen, waarvoor prijzen tussen 880 euro tot meer dan 1100 euro per maand moeten worden betaald. Het gaat om zogeheten niet DAEB-woningen (*).

In een recent vonnis heeft de rechtbank een beding uit de huurovereenkomst met een huurder van zo’n woning vernietigd. Het betreft het huurprijswijzigingsbeding. Dat regelt - zo staat in het vonnis - dat ‘ieder jaar de huurprijs gewijzigd wordt per 1 juli op basis van de inflatie in het afgelopen jaar conform de Consumentenprijsindex, plus een opslag van ten hoogste 5%’, 

Rechter mr. I. Rapmund heeft dat aangemerkt als een oneerlijke bepaling. In het vonnis schrijft zij hierover: “Consumenten moeten hiertegen worden beschermd. Het beding maakt het namelijk mogelijk om de huur met meer te verhogen dan op basis van een redelijke inschatting van de markt gerechtvaardigd was”. 

Voor Havensteder kan vernietiging van het huurprijsbeding een dure kwestie gaan worden. Woordvoerder Daniëlle Rungs laat weten: “Havensteder heeft rond de tweeduizend niet DAEB-woningen. In onze algemene huurvoorwaarden staat sinds 2016 opgenomen dat bij niet DAEB-woningen de huurverhoging inflatievolgend is met een opslag van maximaal 5%. We hebben nog onvoldoende beeld van de financiële gevolgen, mocht de Hoge Raad besluiten het huurbeding nietig te verklaren. Maar het gaat om serieuze bedragen”. 

Het laatste woord hierover is inderdaad aan ‘s lands hoogste rechtsorgaan, bij wie een cassatieverzoek is ingediend om de vernietiging van het huurprijsbeding ongedaan te maken. Wordt dit verzoek afgewezen, dan zouden de tweeduizend betrokken huurders aanspraak kunnen maken op terugbetaling van te hoog berekende huurverhogingen, die sinds 2016 zijn aangezegd. 

Onbekend is hoeveel huurders van collega-woningcorporaties en overige particuliere huisbazen in een soortgelijke situatie verkeren. 

(*) Diensten van Algemeen Economisch Belang